100% tevredenheidsgarantie Direct beschikbaar na betaling Zowel online als in PDF Je zit nergens aan vast
logo-home
Samenvatting Boek Klinische Psychologie €7,49
In winkelwagen

Samenvatting

Samenvatting Boek Klinische Psychologie

1 beoordeling
 50 keer bekeken  1 keer verkocht

Volledige samenvatting van het boek voor Klinische Psychologie. Ik heb heb vak afgerond met een 9.0

Voorbeeld 8 van de 47  pagina's

  • Ja
  • 28 februari 2024
  • 47
  • 2023/2024
  • Samenvatting
book image

Titel boek:

Auteur(s):

  • Uitgave:
  • ISBN:
  • Druk:
Alle documenten voor dit vak (65)

1  beoordeling

review-writer-avatar

Door: n_aimael • 1 maand geleden

avatar-seller
crispijnaalberts
Hoofdstuk 1 - Klinische psychologie en abnormaal gedrag

Vakgebied houdt zich bezig met gedrag dat afwijkt van de norm. Afwijkingen die negatieve
gevolgen hebben voor de persoon zelf of zijn omgeving. Zowel in de individuele als
relationele sfeer.

Zeven factoren van abnormaal gedrag
1. Persoonlijk lijden
2. De (dis)functionaliteit van het gedrag: mate waarin het gedrag het dagelijks
functioneren en het welbevinden ondermijnt
3. Irrationeel en onbegrijpelijk
4. Onvoorspelbaarheid en controleverlies
5. Opvallend en onconventioneel
6. Gedrag dat een ongemakkelijk gevoel geeft (observer discomfort)
7. Overtreden van morele normen

Statistisch model
- Uitgangspunt: menselijke eigenschappen zijn min of meer normaal verdeeld
- Kritiek:
- Waar trek je de grens?
- Specificeert niet hoe ongewoon gedrag moet zijn om het abnormaal te
noemen, de ene stoornis is in statistisch opzicht abnormaler dan de andere
- Maakt geen onderscheid tussen afwijkingen met of zonder individueel lijden,
veel statistische abnormaliteiten zijn niet pathologisch

Medisch model
- Psychische stoornissen zijn vergelijkbaar met somatische ziekten en dus te beste te
verhelpen door onderliggende oorzaken te bestrijden
- Abnormaliteit bij patiënt → Diagnose door therapeut → Therapie → Genezing
- Kritiek: meeste stoornissen zijn afwijking van sociale/ethische norm en niet medische
afwijkingen. Werkt stigmatisering in de hand: labelling-theory, self-fulfilling prophecy

Onderwijsmodel
- Stoornissen ontstaan door verkeerd verlopen leerprocessen
- Persoonlijk probleem leerling → Bepaling leerdoel in overleg → Uitvoering
leerprogramma; leerling past verkregen kennis toe → Vermindering leerprobleem
- Vermijdt stigmatisering, actieve rol cliënt (eigen verantwoordelijkheid)
- Psychisch probleem zonder organische oorzaak wordt in het onderwijsmodel een
levensprobleem genoemd

,Hoofdstuk 2 - Neurobiologische benaderingen van psychopathologie

- Onderactiviteit autonome zenuwstelsel → Externaliserende stoornissen
- Overactiviteit autonome zenuwstelsel → Internaliserende stoornissen

Concordantie: mate waarin eenzelfde eigenschap bij twee familieleden voorkomt
Concordantie Coëfficiënt: tussen 0-1 -> hoe dichter bij 1, hoe meer het kenmerk wordt
verklaard door genen.

Diathese-stressmodel: vatbare personen die opgroeien in een negatieve omgeving hebben
meer kans op een negatieve uitkomst

Differential Susceptibility Theory: vatbare personen worden meer beïnvloed in zowel een
positieve als negatieve omgeving.

Temperament stijlen:
- Makkelijk
- Moeilijk
- Langzame starter

Kinderen met een moeilijk temperament (uitbundig reageren, slecht aanpassingsvermogen,
instabiele stemming) lopen risico op de ontwikkeling van gedragsproblemen. Een moeilijk
temperament werkt een bepaalde opvoedingsstijl in de hand waardoor de kans op
ongunstige ontwikkeling wordt vergroot.

Genotype kan de gevoeligheid voor omgevingsfactoren versterken/verminderen →
Mishandelde kinderen met minder MAO-A neurotransmitters vertonen minder vaak
antisociaal gedrag.

Factoren die synaptische overdracht beïnvloeden:
- Hoeveelheid neurotransmitters in de synapsspleet, hoeveelheid neurotransmitters
wordt beïnvloed door: 1. Productie presynaptisch neuron, 2. Katabolisme: chemische
afbraak door enzymen, 3. Heropname: heropname in de presynaps
- Blocking agents: chemische stoffen die voorkomen dat neurotransmitters het
postsynaptische neuron kunnen stimuleren.
- Remmende neuronen: kan afgifte presynaptische neuron remmen of gevoeligheid
van postsynaptisch neuron verminderen
- Neuronengevoeligheid: hogere gevoeligheid = sneller gestimuleerd
- Aantal receptoren op het postsynaptisch neuron: meer receptoren = gevoeliger

Limbisch systeem: emotie, motivatie, genot en emotioneel geheugen.
- Amygdala
- Hippocampus
- Hypothalamus

Amygdala betrokken bij emotionele valentie voor belangrijke gebeurtenissen. Hyperactief bij
mensen met depressie → gedrukte stemming.
Overactiviteit van de amygdala leidt tot arousal en angstgevoelens.

,Prefrontale cortex: hogere hersenfuncties, waarneming, motoriek, spraak, aandacht, emotie
regulatie, doelgericht gedrag zoals plannen

Problemen met emotieregulatie
- Externaliserende stoornissen: gebrek aan controle van emoties, agressie,
delinquentie, hyperactiviteit
- Internaliserende stoornissen: overcontrole van emoties, emoties naar binnen gericht,
onrust, depressie, angst en psychosomatische klachten

Emotieregulatie strategieën
- Selectie van de situatie (vermijden)
- Modificatie van de situatie (situatie veranderen door bijv. weg te gaan)
- Verandering in aandacht, selectieve aandacht richten weg van, of juist op, een
stimulus
- Herwaardering van de betekenis van de stimulus (reappraisal), emotionele toestand
wijzigen door de manier waarop we denken
- Expressie van emotie onderdrukken

Homotypische continuïteit: een bepaalde internaliserende stoornis het voortbestaan van
dezelfde stoornis
Heterotypische continuïteit: een bepaalde stoornis voorspelt een andere stoornis.

Hoofdstuk 3 - Leertheoretische benaderingen van psychopathologie

Thorndike, wet van het effect: gedrag dat tot beloning leidt zal in frequentie toenemen,
gedrag dat tot straf leidt zal in frequentie afnemen → Instrumentele (operante) conditionering

Instrumenteel/operante conditionering:
- Stimulus/Situatie (S) = de kooi
- Respons (R) = aan het touw trekken
- Outcome (O) = voedsel krijgen

Pavlov, neutrale stimulus opgevolgd door gevolgd, associatie van neutrale stimulus met
gevolg (acquisitie) → Klassieke conditionering

Klassieke conditionering:
- Onvoorwaardelijke prikkel (OP) = voedsel
- Onvoorwaardelijke respons (OR) = speeksel bij het zien van voedsel
- Voorwaardelijke prikkel (VP) = bel geluid
- Voorwaardelijke respons (VR) = speeksel na horen van bel

Stimulus-Respons leren: het leggen van een directe verbinding tussen de VP en VR
Stimulus-Stimulus leren: geconditioneerde respons wordt gemedieerd door een VP-OP
associatie

Leren = gedragsveranderingen van een organisme die het resultaat zijn van
regelmatigheden in de omgeving. Leren stelt in staat tot ontogenetische adaptatie:
aanpassing aan de omgeving tijdens de levensloop van één individu)

,Associatie = activatie van de ene mentale representatie naar de andere

Propositionele theorie: geen blinde associate tussen de bel en voedsel, maar een
propositionele hypothese ‘als ik de bel hoor, zal ik voedsel krijgen’.

Appetitieve (aangename) conditionering
- Craving en preoccupatie
- Klassieke conditionering: stimuli (VP) raken geassocieerd met de inname van het
product (OP) en/of de lichamelijke effecten (OR) ervan. De VP’s kunnen daardoor
craving naar het product (VR’s) gaan uitlokken.
- Instrumentele conditionering: consumptie van het product is instrumenteel gedrag dat
wordt beloond met positieve consequenties.

Instrumenteel gedrag staat onder invloed van twee systemen
1. Doelgericht gedrag: gedrag gebaseerd op associaties tussen responsen en
uitkomsten → Response-Outcome leren
2. Gewoontegedrag: gedrag gebaseerd op associaties tussen stimuli en responsen,
niet gemedieerd door de uitkomst van het gedrag → Stimulus-Response leren

In het begin is verslavingsgedrag doelgericht: de gebruiker is op zoek naar een prettige
uitkomst. Na herhaald gebruik komt het meer onder controle van omgevingsstimuli te staan.
De negatieve uitkomsten van het gebruik zullen dan geen invloed meer uitoefenen.

Pavloviaans-instrumentele transfer: klassieke conditionering vergroot de kans op gedrag dat
voortkomt uit instrumentele conditionering.
Drank kopen brengt aangename gevoelens met zich mee (instrumenteel)
Vermoeid voelen leidt tot drank kopen (klassiek) → Vermoeid thuiskomen vergroot de kans
op drank kopen.

Aversieve (onaangename) conditionering
- Little Albert experiment
- Neutrale prikkel geassocieerd met angstgevoelens na herhaaldelijke presentatie

Latente inhibitie: conditionering verloopt trager indien de VP (bel) vooraf enkele keren onder
OP (voedsel) is aangeboden.

Wanneer ratten 1 elektrische schok krijgen, vertonen ze matige schrik. Indien ze vooraf
meerdere opeenvolgende schokken hebben gekregen zullen ze na diezelfde schok heel erg
angstig zijn (anticipatie op komende schokken). Dit sensitisatie-experiment maakt duidelijk
hoe sommige mensen na een slechts matig aversieve gebeurtenis toch serieuze
angstklachten krijgen.

Aangeleerde hulpeloosheid: het niet voorkomen van aversieve prikkel omdat je vooraf
aangeleerd bent dat dat niet mogelijk is.

Inflatie-effect: reactie op de VP (bel) vergroot nadat de aversieve prikkel vergroot is. Ook als
de aversieve prikkel daarna afneemt blijft de schrikreactie vergroot.

,Tweefactorentheorie vermijding:
- Klassieke conditionering is verantwoordelijk voor het opwekken van angst
- Instrumentele conditionering is verantwoordelijk voor vermijdingsgedrag → gedrag
versterkt door afname van de angst

Blokkeringseffect: allergische reactie op melk, melk drinken en koekje eten → je verwacht
allergische reactie op melk dus je leert niks over je reactie op het eten van het koekje
Regulatie van dergelijke voorspellingsfouten is belangrijk bij het identificeren van uitlokkende
factoren. Onnodige vermijding dient voorkomen te worden.

Verassingshypothese: zolang een belangrijke OP onvoldoende voorspeld is zal het
leersysteem actief zoeken naar betere voorspellers

Extinctie: plotseling treedt de verwachte OP niet meer op, deze afwezigheid leidt tot
verrassing → Extinctieleren: het leren van de afwezigheid van een gebeurtenis. Storend
gedrag van een kind zal uitdoven wanneer het geen extra aandacht krijgt.
Bij volgehouden vermijding leiden extinctie-ervaringen niet tot uitdoving. Door de vermijding
is er geen mogelijkheid om te ervaren dat de OP niet zou opgetreden zijn zonder de
vermijding.

Exposure therapie: patiënten worden herhaaldelijk geconfronteerd met de VP (honden)
zonder dat de OP (aanval van hond) optreedt

Partiële bekrachtiging bij gokverslaving: geconditioneerd gedrag (blijven gokken) houdt
langer stand wanneer het minder vaak bekrachtigd is geweest

Evaluatieve conditionering: een stimulus die voorafgaat aan een aversie OP zal niet alleen
de OP voorspellen maar zelf ook een negatieve valentie krijgen.

Terugval: er treedt spontaan herstel op van het extinctie-effect → Uitdoving is een
voorbijgaand fenomeen. Extinctie is ook contextafhankelijk → nadelig voor therapie:
gunstige effecten kunnen beperkt blijven tot de context waarin therapie plaatsvindt.

Contraconditionering: VP niet alleen zonder OP aangeboden maar ook gekoppeld aan een
nieuwe OP met tegengestelde valentie. Zo leer je alcohol bijvoorbeeld associëren met iets
slechts.

Differential reinforcement of other behaviors: ander meer gewenst gedrag bekrachtigen →
beloningen in verslavingskliniek voor clean blijven

,Hoofdstuk 4 - Cognitieve benaderingen van psychopathologie

Cognitieve theorie: psychische stoornissen komen voort uit de wijze waarop mensen
informatie selecteren en verwerken

Stress Coping Theory:
- Eerste inschatting van mate van bedreiging potentiële stressfactor → Primary
appraisal
- Tweede beoordeling van mogelijkheden om de bedreiging succesvol te bestrijden →
Secondary appraisal

Schema: bevat gegeneraliseerde kennis over de wereld, over de persoon zelf, en de
interactie tussen personen en hun omgeving. Volgens de cognitieve psychologie sturen
schema’s de informatieverwerking van de hersenen. Aan de hand van schema’s bepalen we
de betekenis van informatie (interpretatie) en verwerken we informatie tot nieuwe
betekenissen (transformatie).

Impliciete kennis = kennis die niet in woorden omschreven kan worden
Expliciet = kennis die wel omschreven kan worden

Parallelle informatieverwerking = tegelijkertijd
Seriële informatieverwerking = opeenvolgend

Instandhouding van schema’s:
- Selectiebias, informatie die niet klopt met het schema wordt niet waargenomen
- Interpretatiebias, informatie die schema tegenspreekt opzij geschoven of
geïnterpreteerd op een manier waarop ze het schema bevestigen
- Schema’s roepen gedrag op waarnaar de persoon zich gaat gedragen, hierdoor kan
het tegendeel niet bewezen worden
- Schema’s vertekenen herinneringen, men herinnert zich makkelijker informatie die
klopt met het schema

Factoren die de verandering van schema’s beïnvloeden:
- Beschikbaarheid schema
- Kenmerken van disconfirmerende ervaring: persoonlijke en emotionele ervaringen
hebben een sterkere lading voor het ontstaan/veranderen van schema’s

Assimilatie: nieuwe informatie wordt vervormd naar het bestaande schema
Accommodatie: aanpassing van het schema zodat het past bij de nieuwe informatie

Aandachtsbias: wanneer de aandacht zich selectief richt op bepaalde aspecten van de
aangeboden informatie ten koste van andere aspecten. Angststoornis → selectieve
aandacht voor bedreigende stimuli

Beschikbaarheidsheuristiek: conclusies baseren op de beschikbaarheid van voorbeelden in
herinnering

,Representativiteitsheuristiek: in je oordeelsvorming laten leiden door de mate waarin je een
uitkomst representatief acht voor de oorzaak. Mensen zijn geneigd een oorzaak te zoeken
waarvan het verschijnsel een typische uitkomst is.

Geheugenbias: zaken die te maken hebben met de persoon zelf en een negatieve
emotionele lading hebben, worden gemakkelijker herinnerd.

Angststoornis: verwacht gevaar in de toekomst → aandachtsbias
Depressie: globaal negatieve herinneringen, focus op het verleden → geheugenbias


Hoofdstuk 5 - Psychoanalytische benaderingen van psychopathologie

Freud
- Lapsus: handeling die het doel niet bereikt vanwege invloed van het onbewuste
- Censuur: mechanisme dat verhindert dat bepaalde gevoelens en gedachten bewust
worden, persoon verdringt onbewuste gevoelens/gedachtes

Driften: Aangeboren, algemene menselijke behoeften -> seks en agressie

‘Object’: nodig om driftspanning te verminderen: een persoon of een deel daarvan (tepel,
duim) of ding (speen, knuffel, fles)

Overdracht: (non-verbale) houding van de patiënt tegenover de behandelaar
Tegenoverdracht: houding van de behandelaar tegenover de patiënt

Driftpsychologie van Freud
- Onbewuste innerlijke processen zijn vaak belangrijker dan feitelijke externe
gebeurtenissen
- Vroegkinderlijke seksualiteit
- Orale fase 0-1
- Anale fase 1-3
- Fallisch-oedipale fase 3-5, oedipuscomplex: kind houdt van de ouder met het
andere geslacht en is vijandig naar de andere ouder → pijnlijke werkelijkheid
ervaren dat de primaire gehechtheidspersonen samen een relatie hebben
waar het kind buiten valt
- Latentiefase vanaf 6 jaar, stilstand in de seksuele ontwikkeling, latentie
eindigt in de puberteit

, Ego: rationeel, bewust, medieert impulsen van Id en Superego
Id: impulsen (seks en agressie), onbewust,
Superego: morele waarden en idealen, geweten en zelfkritiek, internalisering van
verboden/geboden idealen van de ouders

Afweermechanismen gebruikt door het Ego in conflict met impulsen van het Id of eisen van
het Superego
- Regressie: terugval naar een eerder ontwikkelingsstadium
- Reactievorming: onacceptabele impuls wordt in zijn tegendeel omgezet
- Projectie: gevoelens die je zelf ontkent aan iemand anders toeschrijven
- Rationalisering: manier van zelfrechtvaardiging door je gedachten/gedrag logischer
of verstandiger voor te stellen
- Ontkenning: ontkennen van het probleem, terugnemen eerdere uitspraak

Objectrelatie Psychologie van Fairbairn
- Mensen zijn relationeel georiënteerd, relationele ervaringen in de kindertijd leggen de
basis voor innerlijke structuur (de objectrelaties)
- Compartimentalisatie volgens Klein: slechte en goede eigenschappen van elkaar
scheiden, aanvankelijk paranoïde-schizoïde positie door slechte moeder, gevolgd
door depressieve positie na realisatie dat slechte moeder 1 persoon is met goede en
slechte eigenschappen
- Separatie-individuatie theorie van Mahler
- Differentiatiefase → Stranger anxiety, 5 tot 10 maanden
- Practicing fase, ontwikkeling van motoriek leidt tot exploratie, 10 tot 15
maanden
- Rapprochement fase, kind ontdekt kwetsbaarheid → meer separation anxiety,
16 tot 24 maanden
- Objectconstantie ontstaat na 36 maanden, beeld van moeder verdwijnt niet
als zij fysiek afwezig is

Voordelen van het kopen van samenvattingen bij Stuvia op een rij:

Verzekerd van kwaliteit door reviews

Verzekerd van kwaliteit door reviews

Stuvia-klanten hebben meer dan 700.000 samenvattingen beoordeeld. Zo weet je zeker dat je de beste documenten koopt!

Snel en makkelijk kopen

Snel en makkelijk kopen

Je betaalt supersnel en eenmalig met iDeal, creditcard of Stuvia-tegoed voor de samenvatting. Zonder lidmaatschap.

Focus op de essentie

Focus op de essentie

Samenvattingen worden geschreven voor en door anderen. Daarom zijn de samenvattingen altijd betrouwbaar en actueel. Zo kom je snel tot de kern!

Veelgestelde vragen

Wat krijg ik als ik dit document koop?

Je krijgt een PDF, die direct beschikbaar is na je aankoop. Het gekochte document is altijd, overal en oneindig toegankelijk via je profiel.

Tevredenheidsgarantie: hoe werkt dat?

Onze tevredenheidsgarantie zorgt ervoor dat je altijd een studiedocument vindt dat goed bij je past. Je vult een formulier in en onze klantenservice regelt de rest.

Van wie koop ik deze samenvatting?

Stuvia is een marktplaats, je koop dit document dus niet van ons, maar van verkoper crispijnaalberts. Stuvia faciliteert de betaling aan de verkoper.

Zit ik meteen vast aan een abonnement?

Nee, je koopt alleen deze samenvatting voor €7,49. Je zit daarna nergens aan vast.

Is Stuvia te vertrouwen?

4,6 sterren op Google & Trustpilot (+1000 reviews)

Afgelopen 30 dagen zijn er 56326 samenvattingen verkocht

Opgericht in 2010, al 14 jaar dé plek om samenvattingen te kopen

Start met verkopen
€7,49  1x  verkocht
  • (1)
In winkelwagen
Toegevoegd