Inhoud
Samenvatting leer- en onderwijsproblemen...........................................................................................2
1. Introductie leerlingenzorg..............................................................................................................2
1.1 Ledoux, G. & Waslander, S. (2020). Samenvatting Evaluatie Passend Onderwijs. Amsterdam:
Kohnstamm Instituut......................................................................................................................2
2. Technisch Lezen 1...........................................................................................................................8
2.1 De Jong, P. & Koomen, H. (2011). Interventie bij onderwijsleerproblemen. Apeldoorn: Garant
H1 – technisch lezen (pp. 11-24).....................................................................................................8
2.3 Van Druenen, M., Gijsel, M., Scheltinga, F. & Verhoeven, L. (2019). Leesproblemen en
dyslexie in het basisonderwijs. Handreiking voor aankomende leerkrachten. H.1 (t/m 1.3; p. 13-
18) & H.2 (p.25-44) Gratis download............................................................................................24
3. Technisch lezen 2..........................................................................................................................35
3.1 Castles, A., Rastle, K., & Nation, K (2018). Ending the Reading Wars: Reading Acquisition
From Novice to Expert Psychological Science in the Public Interest, 19. (par. 1., p. 5-16).............35
3.2 Scheltinga, F. et al. (2021). Brede vakinhoudelijke richtlijn dyslexie (BVRD) NIP, NVO, NKD en
LBRT. Hoofdstuk 1 (Wat is dyslexie?) en 2 (Signalering en ondersteuning) (p. 23-61)...................44
3.3 Van Druenen, M., Gijsel, M., Scheltinga, F. & Verhoeven, L. (2019). Leesproblemen en
dyslexie in het basisonderwijs. Handreiking voor aankomende leerkrachten. (H.3; p. 47-62)......59
3.4 Verhoeven, L., e.a. (red) (2010). Zorg om dyslexie. Antwerpen-Apeldoorn. Garant. Hst. 3
(Wijnen & Capel)...........................................................................................................................64
3.5 Tijms et al. (2021). Protocol Dyslexie Diagnostiek en Behandeling 3.0 (hoofdstuk 1).............71
,Samenvatting leer- en onderwijsproblemen
1. Introductie leerlingenzorg
1.1 Ledoux, G. & Waslander, S. (2020). Samenvatting Evaluatie Passend
Onderwijs. Amsterdam: Kohnstamm Instituut.
Passend onderwijs werd ingevoerd in 2014. Het verving verschillende beleidsprogramma’s voor
leerlingen met extra ondersteuningsbehoeften. Vijf jaar onderzoek naar de impact van passend
onderwijs laat zien dat de organisatie van de extra ondersteuning is verbeterd. Voor leraren en
ouders heeft de stelselwijziging echter minder opgeleverd dan gedacht. En het effect op leerlingen en
studenten is niet goed vast te stellen.
Aanleiding voor het onderzoek: de stelselwijziging passend onderwijs.
Passend onderwijs moest de oplossing zijn voor organisatorische problemen in het onderwijs aan
leerlingen met extra ondersteuningsbehoeften: bureaucratie, complexiteit en onhelder belegde
verantwoordelijkheden. Ook speelden oplopende kosten een rol. Het Rijk vond dat professionals in
het onderwijsveld het beste kunnen bepalen wat lokaal nodig is en koos voor zo min mogelijk
structuren en regels opleggen. De professionals moesten de ruimte en de verantwoordelijkheid
krijgen. Hiervoor was een stelselwijziging nodig. Een langdurig traject, waarin de beleidsvoornemens
een aantal malen zijn aangepast, heeft uiteindelijk geleid tot de Wet passend onderwijs die in 2012 is
vastgesteld en in 2014 in werking trad.
De oplossingen voor organisatorische problemen en kostenstijging:
- Decentralisatie: het is niet langer de centrale overheid die bepaalt wie welke ondersteuning krijgt.
De samenwerkingsverbanden (PO, VO en SO) en instellingen (MBO) hebben nu deze taak.
- Budgetfinanciering: elk samenwerkingsverband en elke mbo-instelling krijgt een budget voor het
ondersteuningsaanbod naar rato van het aantal leerlingen. Het totale budget is gefixeerd.
Maatregelen voor hulp op maat en ouders ontzorgen in het primair en voorgezet onderwijs:
- Afschaffen landelijke systemen voor het indiceren van leerlingen met extra
ondersteuningsbehoeften: samenwerkingsverbanden gaan over de manier waarop de ondersteuning
wordt toegewezen. Er worden geen ‘rugzakjes’ meer toekend op basis van landelijke criteria.
- De zorgplicht: voor een aangemelde leerling met extra ondersteuningsbehoeften moet de school
(bestuur) onderzoeken of passende ondersteuning mogelijk is en zo niet, dan moet de school voor de
leerling een geschikte plek zoeken op een andere school.
- Opstellen van een schoolondersteuningsprofiel: de school beschrijft het ondersteuningsaanbod voor
ouders en voor afstemming van een dekkend aanbod van voorzieningen binnen het verband.
- Opstellen van een ontwikkelingsperspectiefplan: de school beschrijft voor elke leerling met extra
ondersteuningsbehoeften wat die behoeften zijn en hoe daarin wordt voorzien.
- Bestuurlijke samenwerking tussen samenwerkingsverbanden en gemeenten: er moet verplicht
overleg gevoerd worden over afstemming van de ondersteuningsplannen van de samenwerkings-
verbanden en de jeugdhulpplannen van gemeenten.
Voor mbo-instellingen zijn weinig verplichtingen opgelegd. Wel moeten de instellingen voor
studenten met extra ondersteuningsbehoeften een bijlage opstellen bij de onderwijsovereenkomst
die ze aangaan. Deze bijlage is vergelijkbaar met het ontwikkelingsperspectiefplan. Ook moeten
mbo’s hun ondersteuningsaanbod beschrijven en verplicht overleggen met gemeenten en verbanden.
Hoofdvragen van het evaluatieonderzoek
,- Hoe verloopt de implementatie van deze stelselwijziging?
- Wat is de impact van passend onderwijs op het handelen van iedereen die betrokken is bij
leerlingen met extra ondersteuningsbehoeften?
Passend onderwijs heeft voor verschillende betrokkenen verschillende effecten gehad. Op het niveau
van het stelsel heeft het geleid tot een betere organisatie van de extra ondersteuning. In de meeste
regio’s zijn er voldoende voorzieningen. Voor de rijksoverheid zijn de kosten beheersbaar geworden.
Scholen waarderen de beleidsvrijheid die ze hebben gekregen, maar zeggen wel nog last te hebben
van bureaucratie en soms van een te krap budget. Mbo-instellingen zijn mede door de verruiming
van hun financiële mogelijkheden positief over passend onderwijs, maar lopen ook tegen grenzen
van hun ondersteuningsmogelijkheden aan. Voor leraren en ouders heeft de stelselwijziging de
verwachtingen niet waargemaakt. En het effect ervan op leerlingen is niet goed vast te stellen.
Flexibeler systeem en een grotendeels dekkend aanbod
De stelselwijziging heeft geleid tot een minder complexe en minder starre organisatie van de
ondersteuning van leerlingen in het primair en voortgezet onderwijs. De samenwerkingsverbanden
waarderen de verkregen beleidsruimte. In de meeste regio’s is een dekkend aanbod: er zijn
voldoende voorzieningen voor het ondersteunen van verschillende groepen leerlingen.
Toch zijn er hiaten, bijvoorbeeld voor ernstig meervoudig beperkte leerlingen en voor leerlingen die
zowel een hoog cognitief niveau als gedragsproblemen hebben. Voor samenwerkingsverbanden is het
moeilijk om specifieke voorzieningen te treffen voor heel kleine groepen leerlingen. Daarnaast noopt
de intensieve begeleiding die voor sommige leerlingen nodig is, tot lastige financiële afwegingen. De
schoolondersteuningsprofielen hebben niet bijgedragen aan het realiseren van een dekkend
ondersteuningsaanbod. Scholen blijken huiverig om zich met een specifiek aanbod te profileren.
Kostenbeheersing voor de rijksoverheid, financiën onder controle houden lokaal een opgave
Voor de rijksoverheid zijn de kosten beheersbaar geworden: de samenwerkingsverbanden en ook de
mbo-instellingen krijgen een gefixeerd budget. In het primair en voortgezet onderwijs knelt soms de
opdracht om uit te komen met de beschikbare middelen. Een financieel probleem is dat de kosten die
gemoeid zijn met het speciaal onderwijs – die nu ook voor rekening van de samenwerkingsverbanden
komen – niet afnemen. Zo blijft dus een kleiner deel over voor het regulier onderwijs.
Verevening
Sinds 2014 wordt het budget voor leerlingen met extra ondersteuningsbehoeften gelijkmatig
verdeeld over de samenwerkingsverbanden naar verhouding van het aantal leerlingen. Voor
sommige samenwerkingsverbanden betekende dit dat zij meer budget kregen dan voorheen in hun
regio werd besteed aan ondersteuning (bijvoorbeeld aan plaatsen in het speciaal onderwijs). Dit heet
‘positieve verevening’. Andere samenwerkingsverbanden kregen minder budget dan voorheen:
‘negatieve verevening’. Er is een overgangsregeling van vijf jaar om zich aan te passen aan budget.
Complexiteit is veranderd
De vroegere bestuurlijke complexiteit is verminderd doordat samenwerkingsverbanden gaan over het
geheel van regels in een regio. Niet alle systeemscheidingen zijn echter opgeheven. Er zijn nog aparte
regels voor praktijkonderwijs en voor de clusters 1 en 2 van het speciaal onderwijs.
En er is nieuwe complexiteit ontstaan, bijvoorbeeld door grensverkeer (leerlingen die wonen in een
andere regio dan die van het samenwerkingsverband waarin ze naar school gaan) en doordat
besturen en scholen te maken kunnen hebben met schoolvestigingen in verschillende
samenwerkingsverbanden.
, De doelmatigheid van bestedingen is onbekend
Over de doelmatigheid van de bestedingen zijn geen conclusies te trekken. Dat komt door de
gemaakte beleidskeuzes: de Wet passend onderwijs definieert niet welke leerlingen tot de doelgroep
behoren. Samenwerkingsverbanden maken hierin eigen keuzes.
Veel bestuurlijk overleg tussen onderwijs en jeugdhulp, nog weinig gezamenlijk beleid
Gemeenten, samenwerkingsverbanden en schoolbesturen voeren overleg over leerlingen die extra
ondersteuning nodig hebben in het onderwijs én een beroep doen op jeugdhulp. Ook mbo-
instellingen overleggen hierover met gemeenten. Het overleg vindt plaats, maar in de praktijk blijken
onderwijs en jeugdhulp nog vaak gescheiden terreinen. Het onderwijs heeft last van wachttijden bij
jeugdhulp. Sommige gemeenten vinden dat scholen een te groot beroep doen op jeugdhulp.
Beleidsvrijheid roept discussies op
Samenwerkingsverbanden en mbo-instellingen bepalen zelf hoe ze hun middelen verdelen, hoe ze
procedures inrichten voor toewijzing van ondersteuning en hoe ze een dekkend aanbod vormgeven.
Ook bepalen de samenwerkingsverbanden zelf wat ze verwachten van de aangesloten scholen wat
betreft aanbieden van vormen van ondersteuning aan leerlingen, en of (en zo ja hoe) besturen en
scholen zich daarover verantwoorden. Dat levert logischerwijs allerlei verschillen in keuzes op.
Scholen waarderen de vrijheid in de besteding van middelen
Veel scholen zijn positief over de flexibeler inzet van middelen en de eigen keuzes die ook zij kunnen
maken, dankzij de steeds grotere vrijheid die zij krijgen van samenwerkingsverbanden. Scholen
besteden die middelen vooral aan extra uren voor intern begeleiders en ondersteunings-
coördinatoren, aan onderwijsassistenten, aan de inzet van specialisten en aan
deskundigheidsbevordering. Scholen doen minder dan vroeger een beroep op externen. Ze kunnen
daardoor (vaak) meer leerlingen dan voorheen ondersteunen met hetzelfde budget. De meningen
zijn verdeeld over de omvang van het budget. Sommige scholen vinden het voldoende, andere niet.
Nog veel geluiden over bureaucratie
Scholen hebben nog wel last van bureaucratie. Veel ondersteuningscoördinatoren en intern
begeleiders vinden dat zij er eerder meer dan minder mee te maken hebben. Een van de oorzaken is
dat scholen te maken kregen met nieuwe wettelijke verplichtingen: zorgplicht, opstellen van een
schoolondersteuningsprofiel en ontwikkelingsperspectiefplannen.
Basisondersteuning wordt meestal gerealiseerd, maar invulling kan verschillen
In de loop der jaren geven steeds meer intern begeleiders en ondersteuningscoördinatoren aan dat
hun school de basisondersteuning kan realiseren die in hun samenwerkingsverband is afgesproken.
Een kwart zegt dat (nog) niet te kunnen. Ondanks de gezamenlijke afspraken blijkt de ene school een
veel ruimere opvatting over basisondersteuning te hebben dan de andere school.
Knelpunten in de afstemming met jeugdhulp
Scholen ervaren dat het lastig is om goede afspraken te maken met jeugdhulpverleners over
ondersteuning van leerlingen die dat nodig hebben. Ze hebben te maken met wisselingen in
jeugdhulpteams, met onduidelijkheid over de regie en met wachtlijsten. Verder hebben scholen (net
als ouders) last van discussies die soms ontstaan over wie welke kosten moet dragen.
Geen grote impact op het werk of de deskundigheid van leraren
Passend onderwijs heeft weinig directe gevolgen gehad voor het handelen van leraren, dus voor hun
dagelijkse praktijk. Er zijn landelijk niet meer leerlingen met extra ondersteuningsbehoeften in het
regulier onderwijs terechtgekomen. Het door leraren gerapporteerde percentage is al sinds 2008
stabiel, het gaat om 20 tot 25 procent van de leerlingen in hun groep.