Philosophy of Mind, Brain, and Behavior
Ajuna Soerjadi, A.F.E. (Ajuna) Legenda:
Namen
Hoofdstuk 1
-voorbeelden-
De ‘mind’ refereert in dit boek aan mentale processen zoals denken, iets
geloven, wensen, handelen naar intentes etc. De centrale vraag binnen het
mind-body probleem is of we de mind kunnen beschrijven als een natuurlijk fenomeen zonder te
refereren aan een immateriële ziel of andere niet-natuurlijke verschijnselen. Er zijn twee
eigenschappen van mentale processen.
- Ze zijn intentioneel (ze gaan over iets)
- Ze hebben een subjectief karakter (realiseer je dat geen enkele fysische toestand deze
eigenschap deelt)
Alle theorieën over de mind zijn reactes op het idee van René Descartes dat de mind als immateriële
ziel los van het lichaam kan bestaan (substantiedualisme). Er is wel contnu interacte tussen het
lichaam en de ziel. De ziel heef geen uitgebreidheid. Hij noemt de essente van de ziel het ‘denken’.
Het substantedualisme komt voort uit Descartes’ zoektocht naar zekere kennis. Hij betwijfelde
daarom alles om tot een fundament voor onze kennis te komen. Waar hij zeker van was, was dat er
iets of iemand was, die het twijfelexperiment uitvoerde (cogito ergo sum). Hier is de ‘ik’ een
‘denkend ding’ (dus geen uitgebreid ding). Materiele objecten kunnen volgens Descartes niet
denken. Hieruit volgt het bewijs voor zijn substantedualisme aan de hand van Leibniz’ principe dat x
en y een zijn als ze al hun eigenschappen delen.
-twee biljartballen liggen naast elkaar. Ze hebben precies dezelfde groote en massa. Ze zijn even
glad en hebben dezelfde kleur. Het schijnt dat ze een zijn volgens Leibniz, maar de eigenschap die
ze niet delen is hun plek in de ruimte en tijd-
Omdat Descartes kon twijfelen aan zijn lichaam als uitgebreid ding, maar niet als zijn ziel als denkend
ding, concludeert hij dat het denkende ‘ik’ niet hetzelfde kan zijn als het materiele lichaam of brein.
De eigenschap die ze niet delen is namelijk hun betwijfelbaarheid.
Twee kenmerken van het Cartesiaanse dualisme zijn
- De immateriële ziel en het materiele lichaam zijn gescheiden
- Het denkende ‘ik’ is alleen indirect verbonden met de buitenwereld door middel van de
zintuigen
Kennis over de wereld hebben we door middel van ideeën (die intentoneel zijn). Sommige flosofen
en wetenschappers beschouwen zichzelf als ant-cartesiaans omdat ze niet geloven in een
immateriële ziel, maar dat de mind bestaat uit breinprocessen die indirect verbonden zijn met de
buitenwereld door middel van de zintuigen en gedrag. In dat opzicht zijn ze dus wel Cartesiaans.
1.1.3 problemen met het dualisme
-Descartes ging ervan uit dat materiele dingen geen taal of bewustzijn konden hebben, en niet
konden redeneren. Nu weten we dat computers weldegelijk kunnen redeneren en taal kunnen
begrijpen. Weliswaar niet onze taal, maar het is denkbaar dat ze dat ooit zullen kunnen.
-betwijfelbaarheid is geen eigenschap. Eigenschappen moeten betrekking hebben op het ding zelf,
en niet hoe iemand erover denkt, of hoe het wordt gezien.
,-het feit dat de morgen- en Avondster op een verschillend moment in de tijd werden gezien,
betekent niet dat ze niet een zijn, want dat is geen intrinsieke eigenschap van de ‘ster’ zelf-
-Descartes’ argument voor dualisme op basis van twijfel trekt een ontologische conclusie uit een
epistemologisch verschil. Het mind-bodyprobleem gaat namelijk niet over de mind en de body zoals
ze bestaan (ontologisch), maar hoe wij ze kennen (epistemologisch). Het idee dat de mind en de
body gescheiden zijn, is een ontologische claim.
1.1.4 Het interactieprobleem
Een gebrek aan een goed argument vóor het substantedualisme, betekent nog niet dat het een
tegenargument is. Dat kwam pas toen Elisabeth of Bohemia het interactieprobleem op de
flosofsche agenda zeeeh hoe kan een immateriële ziel ervoor zorgen dat je bijvoorbeeld je arm
optlt, en hoe kan het materiele lichaam ervoor zorgen dat je je in je ziel bewust wordt van
bijvoorbeeld pijn? Descartes antwoordde eerst dat de interacte plaatsvindt in de pijnappelklier. Hij
kon echter niet vertellen hóe de interacte plaatsvindt.
Maar dat we niet weten hoe het gebeurt, betekent nog niet dat het niet gebeurt. We weten dat
gewoon, net als bij magnetisme. De vergelijking met het magnetsme is nu niet meer plausibel omdat
we nu weldegelijk weten hoe magnetsme werkt. Het lijkt erop dat we met het interacteprobleem
een reden hebben gevonden om te geloven dat een verklaring over de invloed van een immateriële
entteit op een fysisch proces nooit mogelijk zal zijn. Dit houdt verband met de causale sluiting van
het fysische gebied. Dat betekent dat elk fysisch proces compleet fysisch verklaard kan worden. Dit
zou betekenen dat het geen verschil maakt of er nu al dan niet een ziel bestaat.
1.2 Logisch behaviorisme
Aan het eind van de 19e eeuw, kwamen er ook methodologische problemen op het
substantedualisme. De enige manier om een immateriële ziel te onderzoeken -vanuit een
dualistsche posite- was door middel van introspectie. Respondenten moesten zo accuraat mogelijk
beschrijven wat hun subjecteve ervaringen waren. Ondanks dat psychologen zoals Wilhelm Wundt
en Edward Titchener de methode zo vernufig hadden verfjnd, kon introspecte nooit geverifeerd of
gefalsifeerd worden door een ander. Als reacte hierop zei John Watson dat psychologie een
gedragswetenschap is. Volgens hem waren de ziel, de mind, bewustzijn etc. niet-wetenschappelijk.
Mensen bleven wel in deze mentalistsche taal praten. Dilemma: ófwel onze mentalistsche taal is
een overblijfsel van pre-wetenschappelijk denken, óf een substanteel deel van onze realiteit
beschreven door mentalistsche taal ontsnapt aan nauwkeurig wetenschappelijk onderzoek.
Gilbert Ryle liet in zijn boek The Concept of Mind zien dat het dilemma een direct gevolg is van ons
Cartesiaans denken. Hij ontwikkelt een alternatef denken over de mind dat hij logisch- of flosofsch
behaviorisme noemt. Volgens hem is het een problematsch idee dat de mind een gesloten gebied is
dat zijn input van de zintuigen krijgt en impulsen geef aan onze spieren als output. Het verschil
tussen intelligent gedrag en niet-intelligent gedrag is dan een causaal verschilh intelligent gedrag
wordt veroorzaakt door de mind en niet-intelligent gedrag is puur lichamelijk. Het idee dat intelligent
gedrag wordt gekarakteriseerd door hun specifeke causale oorzaak heet de ‘para-mechanische
hypothese’ gedrag en de mind zijn causaal/mechanistsch verbonden. De mind beheerst gedrag
causaal, maar gedrag is niet een deel van de mind. Ryle wil deze hypothese bekritseren en laten zien
dat het Cartesiaanse concept van de mind onzinnig is en dat gedrag een integraal deel van ons
concept van mind is.
1.2.2
, De para-mechanische hypothese stelt dat de mind als een soort marionet intelligent gedrag
veroorzaakt, maar niet niet-intelligent gedrag. Ryle zegt echter dat we zonder die uitleg ook al
kunnen begrijpen dat er een verschil is tussen de twee. Het is een conceptueel onderscheid. De mind
als een verborgen marionet is dus onnodig, maar het impliceert wel dat de mind al een integraal deel
van ons gedrag is.
1.2.3
Ryle stelt dat we mentalistsche termen gebruiken om te refereren naar de neiging om specifek
gedrag in bepaalde situates te vertonen.
-wat betekent het om dorst te hebben? Dat je geneigd bent om het glas water voor je op te
drinken onder normale omstandigheden-
Die neigingen heten disposites. Het verschil tussen logisch/flosofsch behaviorisme en psychologisch
behaviorisme is dat de eerstgenoemden gedrag in plaats van de mind bestuderen. De tweede groep
defnieert de mind in termen van gedrag.
1.2.4 Argumenten tegen logisch behaviorisme
-een acteur weet perfect het gedrag te vertonen van pijn. Hij lijkt zichzelf ook van schreeuwen te
weerhouden. Hij laat het precieze gedrag zien en gedragsdisposities waarvan Ryle denkt dat ze
veroorzaakt worden door pijn. Toch is het denkbaar dat hij niets voelt-
In zulke gevallen kunnen we de mentale toestand van pijn niet in termen van gedrag vaeen.
Een belangrijker probleem is ‘mentaal holisme’. Mentale toestanden zijn niet geïsoleerd, maar een
deel van een complex netwerk van toestanden. Ryle claimt dat elke mentale term refereert naar een
specifeke set van gedragsdisposites.
Hoofdstuk 2
Volgens velen is ons bewustzijn ons het meest vertrouwd omdat het alles inhoudt wat we direct
ervaren (geluiden, geuren, gedachten etc.). Echter, het is erg lastg om bewustzijn in ons
wetenschappelijke wereldbeeld te laten passen. Volgens David Chalmers is ons bewustzijn het
grootste obstakel in onze zoektocht naar een wetenschappelijk begrip voor ons universum. Er zijn
verschillende soorten bewustzijn. Een daarvan is fenomenaal bewustzijn. Het is de ‘hard problem’
om deze soort van bewustzijn in ons wetenschappelijk wereldbeeld te laten passen. Er zijn
verschillende manieren om om te gaan met de hard problem. Representatieve theorieën van
bewustzijn kunnen in lijn van het functionalisme worden begrepen. Volgens deze theorieën wordt
fenomenaal bewustzijn gerealiseerd door het brein. Er zijn ook twee manieren om met fenomenaal
bewustzijn om te gaan. In een van de optes moeten we een wetenschappelijk acceptabele versie van
dualisme aannemen, niet van mentale en materiele substantes, maar van mentale en materiele
eigenschappen. Een andere opte is om terug te keren naar type-identiteit om uit te leggen waarom
fenomenaal bewustzijn deel is van de natuurlijke wereld. Twee andere benaderingen van het
bewustzijn willen een meer gedetailleerde verklaring geven van een flosofsch-onderlegde
wetenschap van bewustzijnh heterofenomenologie en neurofenomenologie. De eerste beschouwd
bewustzijn als een ‘illusie van subjectviteit die kan en zou moeten worden uitgelegd in objecteve
termen. Filosofen die beginnen vanuit de fenomenologische tradite, nemen de realiteit van
subjectef bewustzijn juist als beginpunt en ze willen bewuste ervaringen methodologisch
beschrijven.