Q6 – BEWEGING EN STROMING
Intracellulair: Extracellulair: Rustpotentiaal = -70 mV Evenwichtspotentiaal:
↓ Na+ ↑Na+
→ Na+/K+ ATP-ase transporter: 3 Na naar - Kalium: negatief
↓Cl2 ↑Cl2
buiten, 2 Ka naar binnen - Natrium: positief
↑ K+ ↓K+
→ In rust ↑ permeabiliteit voor K+, ↓ voor Na+ - Chloride: negatief
Regel 1: hoe groter het concentratieverschil van een bepaald ion, hoe extremer de
evenwichtspotentiaal (E) van dat ion.
Regel 2: hoe groter de permeabiliteit voor een bepaald ion, hoe groter de invloed van dit ion op de
membraanpotentiaal (Vm) is.
Refractaire periode: moeilijk nieuwe prikkeling zenuw
- Absolute refractaire periode: boven drempelwaarde (alle Na-kanalen open)
- Relatieve refractaire periode: onder drempelwaarde (hier sluiten alle Na-kanalen)
Saltatoire geleiding: geleiding sneller door myelineschede
Actiepotentiaal ontstaat door hogere permeabiliteit van membraan + instroom van Na+-ionen
1. Acetylcholine (neurotransmitter) bindt aan ligand-gated natriumkanalen
2. Permeabiliteit post-synaptische membraan neemt toe
3. Natrium naar binnen (drempelwaarde bereikt)
4. Voltage-gated natriumkanalen open → extra instroom natrium → depolarisatie
5. Plugs blokkeren natriumkanalen (permeabiliteit omlaag)
6. Kaliumkanalen open door voltage (permeabiliteit omhoog)
7. Kaliumkanalen staan nog beetje open → hyperpolarisatie
8. Plug van natrium af → alles kan opnieuw beginnen
GABA-receptoren: openen van chloridekanalen
- Vroege ontwikkeling: exciterend effect (depolarisatie)
- Late ontwikkeling: inhiberend effect (hyperpolarisatie)
Episodische ataxie type 1: spasme, door stress/emotie
→ Mutatie Kv1.1: repolarisatie langzamer, verlengd actiepot, stroom Ca2+
Andersen-Tawil syndroom: kalium-lekkanalen (Kir2.1) gemuteerd → geleidbaarheid verlaagd
→ Hartritmestoornis bij kaliumrijk voedsel (sneller actiepot) → diuretica, beta-blokker
Dendriet: kort, ontvangen signalen van neuroenen→ sturen ze naar cellichaam
Axon: lang/dun, leidt signalen weg van cellichaam (bevatten myelineschede)
Motorische neuronen: motorische info van hersenen naar effectoren
Sensorische neuronen: zintuiglijke info van zintuiglijke receptoren naar hersenen
Schakelneuronen: verwerking zintuiglijke info in CZS
Neurogliacellen: omgeving neuronen behouden (voedingsstoffen, homeostase)
- Astrocyten: CZS, stervormig: chemische milieu, bloed-hersenbarrière, synapsvorming
- Microglia: CZS, stekelig: fagocytose (afval opruimen)
- Oligodendrocyten: CZS, klein stervormig: wikkelen rond CNS-axonen → myeline huls
- Ependymale cellen: CZS, met vloeistofgevulde ruimtes: bescherming, circulatie
- Schwann cellen: PZS, myeline schede producerende cellen van PNS
- Satellietcellen: PZS, platte steuncellen, omsluiten neuronen: uitwisseling materialen
, Veneuze systeem:
- Oppervlakkige systeem: draineert cortex, witte stof → sinus transversus
- Diepe systeem: basale kernen, paraventriculaire witte stof, oogkassen → sinus cavernosus
Herseninfarct: verstopte arterie (CT: hypodens), hersenbloeding: gebarsten arterie (CT: hyperdens)
Corticaal herseninfarct: in 1 van de cerebrale arteriën
- A. cerebri anterior (ACA): frontaalkwab, pariëtaalkwab (parese been, gedragsproblemen)
- A. cerebri media (ACM): frontaal-, temporaal-, pariëtaalkwab (hemiparese, afasie, hemianopsie)
- A. cerebri posterior (ACP): occipitaal-, temporaalkwab, thalamus (hemianopsie)
Subcorticaal infarct: groter dan lacunair infarct, maar geen schade cortex
Lacunair infarct: kleine arterie (small vessel disease) → in basale kernen, hersenstam, cerebellum
Waterscheidingsinfarct: gevolg van sterke bloeddrukdaling
- Oppervlakkig: in grensgebied van 2 grote cerebrale arteriën
- Subcorticaal: in grensgebied van diepe en oppervlakkige takken van ACM
Penumbra: hersencellen die bij infarct nog te redden zijn bij herstel van circulatie
Large artery disease: door cardiale embolie
Behandeling:
- Intraveneuze trombolyse: via perifeer infuus (binnen 4,5 uur)
- Intra-arteriële trombo-ectomie: katheter tot trombus via a. iliaca (binnen 6 uur)
Intracerebrale heamorrhage: dodelijke subtype van stroke
Dura mater: harde hersenvlies, Arachnoïd mater: spinnenwebvlies, Pia mater: zachte vlies
- Epidurale bloeding: tussen bot en dura (ruptuur arterie) → bol
- Subdurale bloeding: tussen dura mater en arachnoïd (ruptuur vene) → hol
- Subarachnoïdale bloeding: onder arachnoïd mater (ruptuur arterie)
Bloedvoorziening ruggenmerg:
- Cervicale en bovenste thoracale deel ruggenmerg: a. subclavia + a. vertebralis
- Voorste deel ruggenmerg: a. spinalis anterior
- Achterste deel ruggenmerg: a. spinalis posterior
Frontaalkwab: bewustzijn, gedrag (spraak/taal)
Temporaalkwab: herinneringen (onthouden/herkennen)
Pariëtaalkwab: zintuigen, cognitieve functies (ruimtelijk inzicht, lezen, rekenen)
Occipitaalkwab: visus
Limbisch systeem: emotie, genot, motivatie
Stijgende banen (sensorische info):
- Vitale sensibiliteit: pijn, temperatuur, grove tast → spinothalamische banen/ lemnicus lateralis
- Gnostische sensibiliteit: fijne tast, vibratie, beweging, proprioceptie → achterstrengen