Samenvatning Bouwproducten
Helenboek,nbehalvenhoofdstukn1nennhoofdstukn18.
Hoofdstuk 2 Hout
2.1 Groeiwijze en opbouw van hout
2.1.1 Benamingen in de doorsnede van een boom
Lengtegroei (primaire groei) vindt plaats in het topje van een nieuw twijgje, meristeem. We onderscheiden:
- Schors: beschermt het binnenste van de boom, is afgestorven;
- g Bast: neergaande sapstroom;
- Cambium: o,3 mm, waarin de nieuwe bast- en houtcellen gevormd worden, secundaire groei (dikte);
- Spinthout: opgaande sapstroom;
- Kernhout: binnenste, afgestorven deel van spinthout;
- Merinofnkern: middendeel van de boom, het hart;
- Vroeihout: in groeiperiode gevormd hout;
- Laathout: in rustperiode gevormd hout;
- Groeirinien: vroeg- en laathout samen;
- Houtstralen: voor voedseltransport vanuit de bast naar de kern en voor voedselopslag.
Bij het zagen onderscheiden we het radiale vlak (doorsnede over het hart), tangentale vlak (doorsnede
evenwijdig aan de as) en kopse vlak (dwarsdoorsnede van de stam).
2.1.2 Groei van de boom
Vanuit de wortels gaat er een sapstroom met mineralen naar de bladeren. Door een chemische reacte met
water, energie uit zonlicht en koolzuur ontstaat er zetmeel. De ontstane zuurstof wordt afgestaan aan de lucht
en gebruikt voor de celademhaling, wat ’s nachts gebeurd. De zetmeel wordt dan met zuurstof weer terug
omgezet. Een cel bestaat uit een geleiachtge eiwitrijke massa met daarin de kern. De cel kan zich delen,
waarna er tegen de oorspronkelijke celwand verdikking optreedt. De cel bestaat uit de primaire celwand, de
middenlamel en de secundaire celwand. Deze wanden zijn opgebouwd uit fbrillen (celluloseketens die zeer
dunnen vezels vormen) met een kristallijne structuur, strak tegen elkaar aan. Door de cellulose krijgt het hout
een grote sterkte, maar is het gevoelig voor water en chemicaliën. Tijdens het verhouten ontstaat lignine,
houtstof. Dit geef samen met de cellulose de sterkte aan het hout. De celluloseketens zijn in de lengte sterker
dan in de breedte, vanwege zwellingen door water. Bij het verouderen van de cel wordt cellulose uit de stofen
van het protoplasma gevormd, waarmee de secundaire wand wordt gevormd. De celwanden kunnen oliën,
kalk, kiezel en harsachtge stofen bevaten. Celgroepen met dezelfde functe noemen we weefsels, die onder
te verdelen zijn in:
- Cambiumweefselnofnteeltlaaiweefsel: voor diktegroei;
- g Bastweefsel: voedseltransport;
- Steunweefselnofnlibriform: voor sterkte;
- Tracheaalweefsel: steun en transport van voedingsstofen. Bij naaldhout ook voedselopslagweefsel;
- Parenchymweefselnofnstralen: bij loofout voor opslag van reservevoedsel en inhoudstofen.
Weefsels evenwijdig met de lengterichtng van de stam, zijn vezels. Weefsels loodrecht op de stam, zijn
houtstralen (bij oude bomen. Bij jonge bomen lopen deze door tot de merg, mergstralen). Het hart verhout niet
> gevoelig voor schimmel.
,2.2 Structuurverschillen in naald- en loofhout
2.2.1 Inleiding
Naaldhout kent evenwijdig aan de stam vezeltracheïden of vezelvaten voor steun en vochtransport. Loodrecht
op de stam kent het stralen voor voedselopslag. Loofout kent evenwijdig aan de stam vezels voor de steun en
vaten voor het vochtransport en loodrecht stralen voor voedselopslag.
2.2.2 Naaldhout
Houtvezels zijn er voor de stevigheid en bepalen de zwaarte en sterkte van het hout. De aangrenzende vezels
hebben een gemeenschappelijke wand. De (onzichtbare) houtstralen hebben een rechthoekige doorsnede en
holten voor de verbinding en horizontaal voedseltransport en -opslag. Ze bevorderen de samenhang van het
hout, waardoor het sterker is. Harsgangen komen ook voor door buigingen van de stam tjdens storm, maar zijn
een gebrek. Wel beschermen ze wonden aan het hout. De gangen lopen axiaal en radiaal.
2.2.3 Loofhout
Houtvaten lopen evenwijdig aan de stam in de lengterichtng van de boom en transporteren het voedsel vanaf
de wortels naar de bladeren. We onderscheiden:
- Wijde vaten: op het kopse vlak duidelijk te zien:
Riniporiinhout: voornamelijk in vroeghout, evenwijdig aan de groeiringen;
Verspreidporiinhout: gelijkmatg verdeeld (berk);
- Nauwe vaten: met blote oog niet te zien.
Het parenchymweefsel heef een doosvormige vorm waarin voedingsstofen worden opgeslagen. Ze vormen
horizontale stralen. De inhoud van de cellen, harsachtge balsem, staat onder druk, wat bij beschadiging naar
buiten komt: harswel. Soms komen thyllen voor, waardoor het hout moeilijk te impregneren is.
2.3 Microscopische opbouw van het hout
2.3.1 Stippels
Stppels zijn openingen in de celwanden die voedseltransport door vezelvaten en vaten mogelijk maken. Ze zijn
onzichtbaar met het blote oog. We onderscheiden:
- Enkelvoudiienstppels: cellen worden gescheiden door een vliesvormige middenlamel, wat
vloeistofen doorlaat. Bij loofout gaat het voedseltransport door de vaten en zijn de stppels kleiner,
ze kunnen niet worden afgesloten en laten grotere delen moeilijker door;
- Halvenstppels: gedeelte van het voedseltransport wordt geblokkeerd;
- Hofstppels: het heef een torus, waarmee de stppelmond dicht kan, waardoor er geen
voedseltransport meer kan plaatsvinden.
2.4 Anisotropie
Dit wil zeggen dat het hout in de drie hoofdrichtngen niet dezelfde eigenschappen heef. Ze bestaan:
- Moleculair uit: 40-60% cellulose en 20-30% uit lignine;
- Naar de samenstellende elementen uit: 50% koolstof, 44% zuurstof en 6% water.
Het verschil in houtsoorten berust op de opbouw van het hout. Hun absolute dichtheid heef altjd dezelfde
waarde.
2.5 Inhoudstofen van hout
Hout kan ook andere stofen bevaten die zich bevinden in de celholten van de vezels, in het
parenchymweefsel, in de intercellulaire ruimten en in de vaten van het kernhout (bij loofomen).
,2.5.1 Natuurlijke inhoudstofen
Deze kunnen we onderverdelen in de volgende in water oplosbare middelen: kleurstofen, looistofen,
humusstofen, koolhydraten en eiwiten en aromatsche verbindingen.
2.5.2 Aromatische verbindingen
Deze veroorzaken een snelle aantastng door blauwschimmels, zoals: in water oplosbare anorganische stofen
(harsen, gommen, kleurstofen en etherische oliën) en niet-oplosbare inhoudstofen (versteend kiezelzuur en
calciumverbindingen).
2.6 Invloeden als gevolg van de opbouw
De anisotropie en de homogene structuur hebben invloed op de volgende eigenschappen van hout.
2.6.1 Fysische eigenschappen
De volumieke massa wordt bepaald door de wanddikte van de cel, de vorming van de steunweefsels en het
percentage laathout per groeiring. Hoe hoger de volumieke massa, hoe kleiner het percentage
parenchymweefsel en vaten en hoe groter het percentage vezels en celwanddikte. Afwijkingen in celwanden,
het verloop, de groote en de plaats van de vaten dragen bij tot de anisotropie die bij het werken van hout
optreedt.
2.6.2 Mechanische eigenschappen
De sterkte-eigenschappen worden bepaald door de celvorm, celwandstructuur en de plaats van de lignine in de
middenlaag.
2.6.3 Invloed van de houtstructuur op de sterkte
De druk- en buigsterkte heef invloed op de groeiringbreedte, het aantal poriën in het hout, de groote en dikte
van de celwanden en de hoeveelheid laathout. De splijtsterkte heef invloed op de plaats van de vaten en op de
treksterkte (loodrecht: samenstelling van de secundaire wand, evenwijdig: samenstelling van middenlamel). De
breukslagsterkte heef bij naaldhout invloed op de groeiringbreedte en bij loofout op de dikte van de celwand
en de mate van ringporigheid.
2.6.4 Technische bewerkingen
Groeiringbreedte, celwanddikte, hoeveelheid harsgangen en inhoudstofen hebben invloed op de technische
bewerkingen. Aanwezigheid van thyllen maken lijmen, impregneren en oppervlaktebehandeling moeilijk.
2.6.5 Thermische eigenschappen van hout
Hout heef, zelfs onder de meest ongunstge omstandigheden, een laag warmtegeleidingscoëfciënt. In droge
toestand is dat 0,4 W/m x K en bij steen is dat 0,2 W/m x K. Hout heef maar de helf van de hoeveelheid
warmte nodig om het 1 graad te laten stjgen. Hout is brandbaar, maar vanwege de lage
warmtegeleidingscoëfciënt een vertragende uitwerking op de uitbreiding, want de ontstane houtskool heef
een warmte-isolerende werking. Elektrisch geleidingsvermogen is afankelijk van het vochtgehalte van het
hout. Hoe droger hoe betere geleiding.
2.7 Invloed van water op hout
Hout neemt graag water op, hygroscopie. Water in hout kunnen we onderverdelen in:
- Het vrije water in de celholten: verdampt eerst bij droging;
- De waterdamp in de celholten: verdampt als tweede bij droging;
- Het gebonden water in de celwanden, imbibitewater of hygroscopisch water: verdampt als laatst.
,2.7.1 Relatieve luchtvochtigheidstoestand
We verstaan hieronder de hoeveelheid waterdamp die de lucht bevat, uitgedrukt in percentage van de
hoeveelheid waterdamp die de lucht bij een gegeven temperatuur en luchtdruk maximaal kan bevaten.
Formule: R = hoeveelheid waterdamp die de lucht maximaal bij een bepaalde temperatuur kan bevaten x 100.
2.7.2 Houtvochtigheidsgraad
Dit is het gewicht van het nate hout (Gn) – het gewicht van het droge hout (Gd) : Gd x 100%. Het is niet voor
alle houtsoorten gelijk, tabel 2.1, blz. 31.
2.7.3 Vezelverzadigingspunt of imbibitiegrens
Dit is het moment dat zich geen vrij water meer in de cel bevindt, maar de celwand krimpt dan nog niet. De
fysische eigenschappen veranderen dan: hout krimpt. Dit is van belang bij het drogen.
2.7.4 Evenwichtsvochtgehalte
Dit traject ligt tussen het vezelverzadigingspunt (VVP) en 0%. Het is in evenwicht met de omliggende
temperatuur en de daarbij behorende relateve vochtgheid. Bij het drogen moet men zorgen dat het verschil in
vochtgehalte tussen kernhout en spinthout zo klein mogelijk blijf. Dan scheurt het niet.
2.7.5 Hysteresis of hysterese
Het verband tussen de relateve vochtgheid en het vochtgehalte. We verstaan onder hysterese het verschijnsel
dat een hygroscopisch materiaal tjdens het drogen een ander vochtgehalte te zien geef dan bij vochtopname.
2.8 Onvolkomenheden van hout
2.8.1 Kwasten
Knoesten of noesten in de vormen, zie boek voor afeeldingen:
- Vastenofniezondenkwasten: op plaatsen van een gezonde tak, zit vast;
- Lossenkwasten: ontstaan door afsterven van tak;
- Pijpkwasten: wanneer kwast over lengterichtng wordt doorgezaagd, grootste gedeelte blijf ziten;
- Schietkwasten: ook over lengte doorgezaagd, kleinste gedeelte blijf ziten;
- Piten: kwasten kleiner dan 6 mm.
2.8.2 Scheuren
Ontstaan vaak door ondeskundig drogen. We onderscheiden:
- Kopscheuren: ontstaan aan de kop tjdens het drogen. Worden voorkomen door het hout gelijkmatg
te drogen, de kop van het deel te verven, er een plankje op te spijkeren en door een golfram in de
kop te slaan;
- Drooischeuren: ontstaan tjdens het drogen van de stam. Buitenste natere en zachtere hout krimpt
om het binnenste drogere en hardere hout;
- Hartscheuren: ontstaan door spanningen tjdens de groei van de boom;
- Rini-nofnkrinischeuren: ontstaan tjdens de groei.
2.8.3 Andere onvolkomenheden
Valbreuk ontstaat als de boom dwars over een andere boom heen valt. Er ontstaat een scheur loodrecht op de
vezel. Komt veel voor bij merant en komt pas tevoorschijn bij bewerken. Reactehout ontstaat tjdens de groei
door optredende spanningen. Bij naaldhout heet het drukhout en is het rood. Het reactehout is moeilijk te
spijkeren en te zagen en heef neigingen tot kromtrekken. Bij loofout heet het trekhout en heef het lichte
strepen. Onvolkomenheden in draadverloop zijn rechte draad, scheve draad, kruisdraad en warrige draad.
,2.9 Vellen, wateren en zagen van stammen
2.9.1 Vellen
Bij Europese soorten gebeurt het in het najaar of de winter i.v.m. schimmelbesmetng. Wortels, takken en
topeind worden er meteen afgehaald. De boom is gestamd en getopt.
2.9.2 Ringen
Hieronder verstaan we het aanbrengen van een ten minste 50 mm diepe inkeping over de gehele omtrek van
de stam, waardoor de voedselaanvoer wordt afgesneden.
2.9.3 Wateren
Dit heef tot doel om de voedingssappen er zo veel mogelijk uit te halen, de stammen zo min mogelijk te laten
scheuren en om minder aantastng te krijgen door schimmels en insecten. Het is goed voor eiken, beuk en
grenen.
2.10 Zagen van hout
Rondhout wordt toegepast in steigers, beschoeiingen, als heipaal en in constructes.
2.10.1 Beslaan van hout
In ontwikkelingslanden beslaat men nog steeds de boomstammen met een dissel of een bijl. Aan de stam
blijven stukken van de schors ziten, de wankanten. We onderscheiden boskant beslagen of behakt, wankant
beslagen en meskant beslagen.
2.10.2 Tot delen zagen van hout
Afankelijk van de toepassing kan men de boomstam zagen:
- Opnvlamnzaienn(enndosse): weinig houtverlies, brede delen. Nadeel is dat het tjdens het drogen
kromtrekt;
- Delennmetnwankant;
- Gekantrechtendelen;
- Valsnkwartersnofnhalfwartersnzaien: trekt minder krom tjdens drogen, maar men houdt minder
brede delen over;
- Zuivernkwartersnzaien: trekt bijna niet krom tjdens drogen, is als vloerhout slijtvaster, maar veel
houtverlies en smalle deeltjes.
Voor dikkere delen zaagt men het met besloten hart, hart gekloofd of hart vrij.
2.11 Drogen van hout
Het drogen van hout heef tot doel het hout:
- Minder te laten krimpen en zwellen;
- Gemakkelijker te verwerken en te zagen;
- Minder gewicht te laten hebben;
- Beter te kunnen schilderen en te lakken.
2.11.1 Hygroscopie en werken met hout
Als hout niet goed droogt, kunnen er later allerlei problemen ontstaan bij het toepassen door krimpen en
zwellen, waardoor droogspanningen ontstaan. In het tangentale vlak bedraagt de krimp 4-13%, in het radiale
vlak 2-8% en in de lengterichtng 0,1-0,2%. Het uitzeten en krimpen noemen we het werken van hout en is niet
voor alle houtsoorten hetzelfde, zelfs voor dezelfde houtsoorten verschillend. Als het hout tot 105 graden
wordt gedroogd, verdwijnt al het vocht. Tussen de 200 en 300 graden komen er gassen vrij die bij 400 graden
verbranden.
,2.11.2 Droogsystemen
We onderscheiden drie vochtbewegingen:
- Boven het VVP +/- 27 graden wordt het water door de capillaire werking van de celholten en stppels
getransporteerd;
- Onder het VVP wordt het water door difusie naar de celoppervlakten gevoerd;
- Het verdwijnen van het vocht uit de celwanden.
Delen worden met stapellaten in de open lucht gedroogd. Nadelen zijn lange droogtjden, geen laag
vochtgehalte te verkrijgen en door regen, wind en zon wordt het hout beurtelings nat en droog, wat zwelling
en krimp tot gevolg heef, hetgeen scheuren veroorzaakt. Voordeel: geen energie nodig. Bij hoge
temperatuurdroging (120 graden en hoger) wordt de droogtjd verkort. Naaldhoutsoorten zijn hiervoor heel
geschikt. Evenals voor het drogen bij een constant stjgende temperatuur. Dit heef voordelen dat er een lager
energiegebruik is, minder droogfouten ontstaan en een kortere droogtjd nodig is. Als hout droogt, stjgt de
temperatuur, waardoor er een verschil ontstaat met de luchtemperatuur. Dit verschil blijf bij deze methode
constant. Lage temperatuurdroging past men toe voor loofout. Het hout wordt vaak eerst in de open lucht
gedroogd en daarna in een droogkamer. De temperatuur bedraagt bij deze methode 27-40 graden. Zonne-
energie wordt overwogen, met een maximaal te bereiken temperatuur van 50-60 graden. Bij vacuümdroging
ligt de temperatuur beneden de 100 graden, waardoor het hout met een vrij grote snelheid gedroogd kan
worden. Is vooral geschikt voor het drogen van kostbaar dik hout. Het droogschema begint met een
opwarmfase waarin het hout nog niet mag drogen. Daarom voegt men stoom toe. Daarna volgt de eerste
droogfase bij 120 graden, waarbij het vocht verdwijnt tot net boven het VVP. Daarna de tweede fase van 110
graden, waarbij het gewenste vochtgehalte bereikt wordt. Het restvocht verspreidt zich gelijkmatg over het
hout, waardoor de spanningen verdwijnen. Bij deze techniek is 50% minder energie en 70% minder droogtjd
nodig.
2.11.3 Drooginstallaties
In klimaatkamers is de snelheid van de luchtstroom laag, waardoor het proces lang duurt, maar minder fouten
ontstaan. Het wordt langs natuurlijke weg op gang gebracht. Opgewarmde lucht koelt af tussen het hout en
zakt. Het vochtafvoer vindt plaats door luchtverversing. Bij sneldrogers heef de lucht een hoge snelheid en
temperatuur, waardoor de kans op fouten groter is. Door verlaging van luchtdruk kookt het water sneller,
waardoor het water in hout sneller verdampt. Dit gebeurt bij vacuümdrogers. Verwarming geschiedt d.m.v.
luchtbehandeling.
2.12 Droogteklassen
Zie tabel 2.2, blz. 39.
2.13 Duurzaamheid
Hout is geen duurzaam product, want de boom zal vroeger of later doodgaan en vervallen. Houtrot kan
veroorzaakt worden als aan de noodzakelijke voorwaarden is voldaan: zuurstof, vocht meer dan 21%,
temperatuur tussen 5 en 30 graden en voedingsbodem. In de bouw wordt het hout bedreigt door slijtage,
ultraviolet licht en agressieve stofen. Er zijn beschermingsmiddelen.
2.14 Gebruiksklassen van hout
Er zijn drie gebruiksklassen, zie tabel 2.3, blz. 40:
- A: hout dat voortdurend in aanraking is met vochtge grond en niet beschermd is;
- B: hout dat is blootgesteld aan weer en wind;
- C: hout dat verduurzaamd is.
,2.15 Houtaantasting
Dit kan al in het bos beginnen door de boktor. Door toepassing onder ongunstge omstandigheden kan het
aangetast worden door schimmels en dierlijke aantasters.
2.15.1 Schimmels
Ze kunnen goed gedijen als het hout over een langere periode een hoog vochtgehalte heef. We onderscheiden
ze in:
- Schimmelsndiendencelwandennvannhetnhoutnnietnaantasten: ze berokkenen niet veel schade. De meest
bekende is de blauwschimmel die zich alleen kan ontwikkelen op pas geveld hout bij een vochtgehalte
van 22%, berekend op het drooggewicht en een temperatuur van 22 graden. Deze schimmel is in staat
om door een verfaag heen of onderdoor te groeien. Aangetast hout is slecht schilderbaar. Vooral
naaldhout wordt erdoor aangetast;
- Houtrotverwekkendenschimmels: deze zijn gevaarlijker. Ze produceren een stof die de celwand
afreekt. De sterkte kan in korte tjd afnemen. Er zijn benamingen voor als vuur, roodstrepigheid,
verstkken, slaap (beuken) inloop (eiken) (ontstaan door slechte behandeling direct na het kappen),
witpijp (waar tak is afgebroken) en wite olm. Schimmels vormen schimmeldraden die in het hout
dringen en voortwoekeren. De dikke strengen (6-8 mm) transporteren voedingssappen en vocht,
waardoor het hout gaat roten. De belangrijkste zijn de huiszwam en kelderzwam. De huiszwam
ontwikkelt zich het beste als de temperatuur tussen 3-26 graden en het vochtgehalte tussen 30-40%
ligt. Het komt vaak voor in oude gebouwen en ontwikkelt zich sterk in niet-geventleerde ruimten. Het
veroorzaakt bruine rot en vernietgt hout zeer snel. Sporen verspreiden zich makkelijk via de lucht,
schoenzolen en houten onderdelen die in die ruimte hebben gestaan. Het is te herkennen aan
aangetast hout dat met een witachtge substante is bedekt. Bij het ouder worden wordt het van grijs
violet. Om het te bestrijden is goede ventlate nodig, waarna het hout en de muren grondig
gecontroleerd moeten worden. Men moet in een voldoende grote straal rondom het aangetaste hout
verwijderen en verbranden. Aangetaste ruimte onder de vloer, moet 15 cm diep worden weggehaald.
Aangetast beton kan worden bestreken met een schimmeldodend middel, waarbij men moet zorgen
voor goede ventlate, geen verpakkingsmateriaal van hout of papier in vochtge ruimten bewaren en
regelmatg de bedreigde ruimten controleren. De kelderzwam groeit het beste bij 21 graden en een
relateve vochtgheid van 50-60%. Het tast hout aan dat door lekkage nat is geworden. Er is aan de
buitenkant niets van te zien, wat wel het geval is bij de huiszwam. De draden in het hout zijn met het
blote oog niet te zien (doorsnede 0,0005 mm). Bij ernstge aantastng zijn er aan de buitenkant zwarte
of donkerbruine waaiervormige strepen te zien. Deze wordt op dezelfde manier bestreden als de
huiszwam. Verder hebben we nog de plaatjeshoutzwam en de poriënzwam. Al deze zwammen
veroorzaken bruine rot. We onderscheiden drie soorten rot:
g Bruinenrot: aangetast hout wordt roodbruin van kleur en scheurt in de lengte- en
breedterichtng, waardoor vierkantjes ontstaan, kubiekrot
Witenrot: wordt veroorzaakt door het elfenbankje en de bruine eikenzwam. Aangetast hout
krijgt een wite kleur en valt in lange vezels uiteen. Zowel opgeslagen hout als verwerkt hout
kan worden aangetast;
Zachtenrot: ontstaat op de scheidingslijn van water en lucht onder water. Komt veel voor bij
steigers en beschoeiingen.
2.15.2 Dierlijke aantasters
Dierlijke aantasters zijn insecten, weekdier en kreefachtgen. Insecten onderscheiden we in:
- Drooihoutboorders: tasten droog hout aan. De houtworm is een larve van een kevertje dat de lengte
heef van 2,5-5 mm. De worm zelf is 7 mm. De aantastng is te herkennen aan de 1-2 mm grote
uitvliegopeningen. Wat betref de huisboktor, het vrouwtje is 10-20 mm lang en het mannetje 3-6
mm. De uitvliegopeningen van deze tor zijn 6-10 mm lang en 3 mm breed. De larven maken een
kloppend geluid in het hout, doodskloppertje. De spinthoutkever tast het spinthout van eiken en essen
, en parket en triplex van loofout aan. Het is 2-7 mm lang. De bonte knaagkever tast eikenhout van
grote afmetngen in oudere gebouwen, door schimmel aangetast, aan. Deze is 6-8 mm lang.
De meeste aantastngen kan men bestrijden door het hout te bestrijken of te bespuiten met een
houtverduurzamingsmiddel. Soms kan men injecteren met een chemisch middel door gespecialiseerde
frma’s;
- Nathoutboorders: je het de reuzen- en de kleine houtwesp. Ze tasten alleen de levende op pas
gevelde boom aan. De reus is 25-45 mm groot en de kleine 20-30 mm;
- Marineboorders: de paalworm tast het hout in brak of zout water aan. Hij kan een lengte hebben van
40-120 mm. De boorgangen lopen altjd evenwijdig met de lengterichtng van de houtvezels en zijn
niet langer dan de worm in uitgerekte toestand. De worm kan er nooit meer uit. Hij kan
grenenhouten, onbehandelde meerpaal binnen vijf jaar volkomen vernietgen. Ook de gribbel tast het
hout in brak en zout water aan.
2.16 Verbeteren van prestaties
Door producten van hout fabrieksmatg te vervaardigen en verbeteren, levert het hout betere prestates en is
het mindere milieubelastend. Tegenwoordig haalt men voedingsstofen uit het hout, waardoor dierlijke
aantasters het niet meer kunnen aantasten, Platohout en acetyleren.
2.16.1 Beschermen van hout
Hout kan afgedekt worden met een metaal (lood, zink en koper) of een kunststof. Of het kan geschilderd
worden. Dit alles om dierlijke en plantaardige aantasters tegen te houden. Dit zijn echter oppervlakkige
behandelingen.
2.16.2 Verduurzamen van hout
Dit kan door een chemisch middel in te brengen. Is vaak milieuonvriendelijk. Men stel eisen aan deze middelen,
zoals:
- Ze mogen niet gifig zijn voor mens, dier, cultuurplanten en levensmiddelen;
- Ze mogen, als ze met water in aanraking komen, niet uitspoelen;
- Ze mogen niet als gas uit het hout ontsnappen;
- Ze moeten zo milieuvriendelijk mogelijk zijn;
- Ze moeten gemakkelijk in het hout dringen;
- Ze moeten kleurloos, reukloos en onbrandbaar zijn;
- Ze moeten overschilderbaar zijn;
- De kosten mogen niet te hoog zijn;
- Ze mogen geen metalen aantasten.
Ze moeten een ofciële toelatng hebben van de Commissie Toelatng Bestrijdingsmiddelen, die het middel
toetst aan de hand van de Bestrijdingsmiddelenwet 1962 op veiligheid en efectviteit. Op een etket moet
staan:
- Wetelijk gebruiksvoorschrif;
- Toelatngsnummer;
- Naam van het middel;
- Duidelijk gebruiksvoorschrif;
- Gebruiksaanwijzing;
- Aanduiding van de mate van brandbaarheid;
- Eventuele bijzonder gevaren;
- Veiligheidsaanduidingen;
- Gevarensymbool.
Het blijven gevaarlijke stofen en kunnen benauwdheid, irritate en duizeligheid veroorzaken direct of later.
Men mag niet eten en drinken tjdens het verwerken en niet morsen. Er zijn kwaliteitscontroles bij het
verduurzamen. Het gebeurt bij het bedrijf zelf door de IKB. Een goed functonerende IKB is een voorwaarde
voor het KOMO-certfcaat. Dit heef alleen betrekking op het verduurzamen. De SKH sorteert het hout op
,kwaliteit. Men brengt op het hout een merkplaatje aan, waarop staat: de letercode of een kleur, het
certfcaatnummer en het KOMO-beeldmerk. De kleur blauw of de leter L geef aan dat het hout geschikt is
voor de toepassingsgebieden binnen droog, onderdak, vochtg en weer en wind. Bij waterbouwkundige
toepassingen is het merkplaatje groen of heef het de leter W. Het toepassingsgebied is dan zoet water. Met
een rood merkplaatje of de leter Z is het voor zout- of brakwater. Het IKB controleert de houtopslag, het
vochtgehalte van het hout, de concentrate van het verduurzamingsmiddel en controle op de installates.
Bij het verduurzamen houdt men rekening met het toepassingsgebied, de natuurlijke duurzaamheid, het
verduurzamingsmiddel, de constructedetails en de verduurzamingsmethode. Alleen hout dat weinig tot geen
natuurlijke bescherming heef, wordt verduurzaamd (vuren, grenen, beuken en eiken). Spinthout heef vaak
een minder goede kwaliteit, maar kan goed worden verduurzaamd. Bij vurenhout is het verschil tussen
spinthout en kernhout niet te zien en het laat zich moeilijk verduurzamen. Daarom maakt men kleine kneepjes
of gaatjes om het tot op grote diepte te verduurzamen. Afankelijk van het doel kan het hout worden
bestreken, gedompeld (gevolgd door difusie) of geïmpregneerd. De verduurzamingsmiddelen verdelen we in:
- Teeroliedestllaten: creosootolie en carbolineum;
- In organische vloeistofen oplosbare middelen: koper- en zinkafenaat;
- Met water verdunbare middelen: superwolmanzout.
Bestrijken of bespuiten mag alleen als men het hout niet volgens een instelbaar proces (tjden, drukken en
temperatuur ingesteld) kan behandelen. Gebeurt vaak op het bouwwerk zelf, moet minstens driemaal achter
elkaar, met tussentjd voor intrekking en rijkelijk behandelen. Plantaardige en dierlijke aantasters worden niet
bestreden. Men kan het ook gedurende een bepaalde periode in een cabine besproeien, waarna het goed
moet uitdruipen. Bij dompelen wordt het enkele minuten tot twee weken in een bak met het middel
ondergedompeld. Moderne installates zijn voorzien van een dubbele wand, een overloopbeveiliging, een
afdruipinrichtng en een automatsche doseringsinrichtng. Men kan difusie hierop laten volgen. Dan wordt het
met kunststofolie afgedekt, waardoor het kan intrekken.
2.16.3 Fabrieksmatige verduurzamingsmethoden
Wat betref impregneren (fguur 2.51, blz. 49) onderscheiden we:
- Vollediienindriniini: over de gehele doorsnede doordrongen van het middel;
- Vollediientotndiepenindriniini: loodrecht op de vezel minimaal 90% doordrongen en op het kopse vlak
minimaal 100 mm;
- Diepenindriniini: loodrecht op de vezel minimaal 10 mm en op het kopse vlak minimaal 50 mm;
- Diepentotnrandindriniini: loodrecht op de vezel 1 mm diep en op het kopse vlak minimaal 10 mm;
- Randindriniini: loodrecht op de vezel 0,5 mm en op het kopse vlak 2 mm.
Methoden van impregneren:
- Vacuümmethode: in gesloten ketels vacuüm gezogen, waarna het middel wordt toegelaten totdat het
hout zich eronder bevindt. Daarna wordt de vacuüm opgeheven en staat het geheel nog 10 minuten
onder atmosferische druk, waarna het middel uit de ketels wordt gelaten en de druk in de ketels
wordt verlaagd tot 200 kPa. Deze druk blijf gedurende 20 minuten gehandhaafd, waarna het vacuüm
wordt opgeheven;
- Vacuüm-drukmethode: we onderscheiden:
Volle bereiding: toegepast bij hout voor brak of zoet water. Men brengt het hout in grote
ketels, waarna er een vacuüm wordt gezogen. Daarna gaat er een verduurzamingsmiddel in
de ketel die bij een overdruk van 607,8-810,4 kPa gedurende 4-6 minuten binnendringt in het
hout. Daarna wordt de druk verlaagd en navacuüm gehouden;
Spaarbereiding: men voert de druk op tot 202,6-405,2 kPa gedurende een kwarter, waardoor
er lucht in het hout zit, wat ervoor zorgt dat er minder verduurzamingsmiddel in het hout kan
dringen. Dit wordt in de ketel gebracht bij een overdruk van 607,8-810,4 kPa gedurende 2-4
uur, waarna de druk wordt weggehaald en een onderdruk wordt aangehouden. Past men toe
bij creosootolie (moet 100 graden zijn en mag niet overal worden toegepast, moet na
behandeld worden). Wanneer er in het hout kepen of verbindingen moeten worden gemaakt,
moet dit voor het verduurzamen gebeuren. In het algemeen wordt het vacuüm-drukproces
als volgt uitgevoerd:
, 1. Hout in de ketel;
2. Druk verlagen tot 20 kPa;
3. Gedurende 20 minuten handhaven;
4. Verduurzamingsmiddel toelaten;
5. Druk in de ketel tot 900 kPa verhogen;
6. Druk handhaven totdat de vereiste hoeveelheid verduurzamingsmiddel is
opgenomen;
7. Druk verlagen en het middel terugvoeren naar opslagtanks;
8. Slotvacuüm toepassen;
9. Verduurzaamde hout gedurende twee weken op een plaats opslaan waar het
beschut is tegen weersinvloeden.
Soms past men lokale verduurzaming toe. TNO heef daartoe de houtconserveringspil ontwikkeld, wat minder
milieubelastend is en zijn werking haarfjn doseert. Het kan verwijderd worden. Bij een vochtgheidsgraad van
18% vindt er in de capsule een chemische reacte plaats, waardoor het impregneermiddel vrijkomt en door het
vocht in het hout naar de bedreigde plaatsen wordt gevoerd. Ze zijn verkrijgbaar in de lengten van 53 en 19
mm en hebben een doorsnede van 9 mm. Ze zijn goed voor het verduurzamen van respectevelijk 1500 cm3 en
500 cm3 hout. De woodpil heef het KOMO-certfcaat en kan ongeveer 300 jaar mee, maar mag alleen in
geveltmmerwerk worden gebruikt.
2.17 Preventief beschermen
Hemicellulose is de zwakke schakel in het hout die men soms probeert af te breken. Dit doet men door het
eerst te koken, waardoor het ontleedt en de aanwezige lignine wordt geactveerd. Daarna volgt de bak- of
uithardingsfase die onder droge condites verloopt. Hier reageren de brokstukken hemicellulose met de lignine,
waardoor er een nieuw uiterst vochtwerende hars ontstaat, dat bovendien nog nauwelijks voedingsstofen
bevat. Het wordt donkerder van kleur met het uiterlijk van hardhout, maar blijf spijkerbaar, verlijmbaar en
verzaagbaar. De benodigde energie levert het proces grotendeels zelf. Vooral snelgroeiende zachthoutsoorten
zijn hiervoor geschikt (vuren, douglas, grenen, berken, beuken, populieren en eucalyptus). Door het proces
ontstaat het zogenoemde Platohout (Providing Lastng Advanced Timber Opton), wat een plaatsvervanger is
voor het tropische hardhout en hoef niet meer verduurzaamd te worden.
Paralambalken worden gemaakt van samengeperste houtvezels van zeer jonge bomen. De stammetjes worden
geschild en verwerkt tot fneer en het onbruikbare middelste deel wordt verwerkt tot lamellen van 2400 mm
lengte en 3 mm dikte. Ze worden voorzien van watervaste lijm en samengeperst tot een balk met een
doorsnede van 280x490 mm en een lengte van 2000 mm. Ze kunnen in gangbare maten worden gezaagd en
gebruikt worden voor draagconstructes, spanten, gordingen en kolommen.
Door de hydroxylgroepen en andere zuurstofevatende groepen van de celwandpolymeren om te zeten in
andere groepen, kan men de houteigenschappen in positeve zin beïnvloeden. De vochtaantrekkende
hydroxylgroepen worden dan omgezet in waterafstotende groepen, waardoor de celwand aanzienlijk minder
vocht opneemt en krimpen en uitzeten en aantastng verminderd wordt. Bij het acetyleren behandelt men het
hout met azijnzuuranhydride, waardoor de hydroxylgroepen in acetylgroepen veranderen en de moleculaire
structuur van het hout verandert. Het hout bevat dan geen toxische stofen meer. In de afvalfase kan men het
hout als onbehandeld behandelen. Het hout krijgt een kwaliteit die hoger ligt dan de beste houtsoorten. Het
efect van de behandeling wordt uitgedrukt in procenten gewichtstoename. Hoe hoger dat is, hoe meer hout is
geacetyleerd.
Het Eurokozijn wordt gemaakt van streng geselecteerd vurenhout. Na het zagen verwijdert men de kwasten en
andere onvolkomenheden en vult men de openingen met speciaal ontwikkelde kunsthars, die volledig
verhardt, maar toch de natuurlijk elastciteit van het hout blijf benaderen. Het hout heef een maximaal
vochtgehalte van 14% en hoef niet totaal verduurzaamd te worden (lokale verduurzaming). De vochtwerende
voorzieningen zijn:
- Een dikke, sterke en fexibele laag tussen het kopshout van de stjlen en het langshout van de dorpels;
- Afdekking van de geschilderde onderdorpel met een aluminium vochtregelend profel;
- De profelen zijn compacter en hebben meer afschot, waardoor water minder kans heef in te dringen;