Inleiding in de pedagogiek: Hoofdstuk 1,3.4
Hoofdstuk 1
Pedagogiek: Houd zich bezig met de opvoeding van kinderen en jeugdigen van 0-18 jaar. Pedagogiek
betekend eigenlijk ‘kinderleiding’. Andere woorden voor pedagogiek zijn; opvoedkunde
opvoedingsleer of opvoedingswetenschap. Deze 3 begrippen verschillen een beetje van betekenis:
- Opvoedingskunde: richt zich op de vaardigheden van de opvoeder
- Opvoedingsleer: richt zich op het vergaren (=verzamelen) van kennis over opvoeden
- Opvoedingswetenschap: richt zich op het ontwikkelen van theorieën over en methoden mbt
opvoeden
Hulpwetenschappen: In de meeste gevallen maakt het gebruik van; de psychologische, sociologische,
filosofische, theologisch (levensbeschouwing) en andragogische wetenschappen.
Definites van opvoeding:
- Langeveld: opvoeding is alle omgang tussen het kind en volwassenen. In de omgang moet
liefde, geborgenheid en aandacht een rol spelen.
- Malschaert en Traas: leggen de nadruk op een opvoedrelate waarbij intmiteit en veiligheid
een rol spelen.
- Rispens, Hermanns en Meeuw: geven aan de hand van 4 dimensies; grenzen stellen,
instructe, ondersteuning en controle aan hoe opvoeding vorm krijgt.
- Kuijpers: beschrijf opvoedingsdoelen die gericht zijn op zelfstandigheid, zelfredzaamheid en
zelfvertrouwen. Het opvoedgedrag dat de ouder ten opzichte van het kind in zijn handelen
laat zien, kan leiden tot zelfstandigheid, zelfredzaamheid en zelfvertrouwen bij het kind.
Definite opvoeding= Opvoeding is alle omgang tussen ouder en kind waarbij de ouder gericht een
relate met het kind aangaat. In deze omgang biedt de ouder het kind liefde, geborgenheid,
veiligheid, intmiteit, aandacht, grenzen, instructe, ondersteuning en controle. Hierdoor zal het kind
tot zelfontplooiing komen en over het nodige zelfvertrouwen, zelfstandigheid en zelfredzaamheid
beschikken om richtng te geven aan zijn verdere leven.
Er is sprake van opvoeding als:
1. Er is sprake van wederzijds respect tussen ouder en kind
2. Het kind ervaart voldoende veiligheid bij, heef vertrouwen in, kan rekenen op, voelt zich
geaccepteerd en krijgt ondersteuning van ouder
3. Het kind wordt door ouder uitgedaagd om eigen beslissingen te nemen en te
experimenteren met nieuwe dingen, waardoor hij vertrouwen krijgt in zijn omgeving.
De 4 basis dimensies van opvoeden:
1. Ondersteuning bieden= opvoedgedrag van de ouder dat liefde en zorg voor het kind uitdrukt
en dat zich richt op zijn fysieke en emotonele welzijn, waardoor het kind zich begrepen en
geaccepteerd voelt. Het kind ervaart deze ondersteuning door ‘warmte’ en afecte van de
ouder te voelen.
Beloningen: Heef als doel om het gewenste gedrag te stmuleren zodat het kind zich gedraagt naar
de wens van de ouder.
- Psychische of emotonele beloning: knufel, kusje, schouderklopje
- Materiele beloning: extra zakgeld, stcker
, Strafen: Wordt ter ondersteuning van het gewenste gedrag aan het kind opgelegd.
Negeren: dit kan worden gedaan als het kind regelmatg hetzelfde ongewenste gedrag vertoont.
Ondersteuning:
- Materiele ondersteuning: een bijtring bij doorkomende tandjes of een schoolagenda voor
het nieuwe schooljaar of samen iets doen, het kind adviezen en aanwijzingen geven.
- Of samen iets doen, het kind aanwijzingen en advies geven.
Ondersteuning door middel van belonen: handelingen die leiden tot een emotoneel preeg gevoel
bij het kind. B.v. een knufel, een duim opsteken of een stcker of koekje als een kind iets goed doet.
Ondersteuning door middel van strafen: Door te strafen biedt de ouder het kind de gelegenheid om
te refecteren op zijn gedrag en ongewenste gedrag af te leren. Strafen mag niet uit frustrate aan
het kind worden opgelegd. Het is raadzaam om de opgelegde straf altjd met het kind na te
bespreken om de bedoeling ervan uit te leggen, anders zal het strafen zijn doel niet halen.
Gedragsregulate: voorbeeld; een korte tme-out geven
Warmte en afecte: duiden op emotonele beschikbaarheid van ouder. Gebrek aan warmte en
afecte samen met hare fysieke strafen blijken goede voorspellers te zijn voor agressie, vandalisme
en delinquente.
Responsiviteit: laat de mate adequaat reageren van de ouder op de signalen van het kind zien. Een
responsieve ouder is gericht op de signalen die het kind uitzendt. De signalen worden opgemerkt
door de ouder (sensitef) en er wordt adequaat op gereageerd (responsief).
Sensiviteit: gaat vooraf aan responsiviteit. De signalen worden opgemerkt door de ouder.
2. Instructe geven= duidelijk maken aan het kind wat de bedoeling van iets is en welk gedrag
verwacht wordt. Het gaat om de info die het kind krijgt voor de ontwikkeling van kennis en
vaardigheden. Het kind leert hierdoor strategieën ontwikkelen om zijn eigen problemen op
te lossen en verantwoordelijkheid te dragen voor zijn beslissingen.
Kind wordt overladen met instructes Het kind zal geen eigen initateven durven ontplooien. En
het kind zal teveel bezig zijn met wat de ouder zal denken van de actes die het van plan is te
ondernemen.
3. Controle uitoefenen
Negateve aspecten van controle: stellen van strikte regels die het kind geen bewegingsvrijheid
geven, het toepassen van macht, bv in de vorm van strafen en verbieden. (machtuitoefening,
restrictviteit en autoritaire controle)
Autoritaire of Restricteve controle: Bv. Moeder: je moet om 12uur thuis zijn. Kind: waarom: Moeder:
omdat ik het zeg! (ouder legt druk op het kind). Ouders die veel waarde hechten aan rust, regelmaat,
en gehoorzaamheid maken hier veel gebruik van. Hierbij overleggen ze niet met het kind. heef
een negateve invloed op het kind.
Autoritateve controle: gedragingen van de ouder waarbij uitleg wordt gegeven aan het kind en eisen
worden gesteld aan zijn zelfstandigheid. Ouder geef het kind: info, instructe, suggestes en
aanwijzingen voor het gewenste gedrag. bied een ouder de mogelijkheid om ongewenst gedrag
te bestrafen maar ook gewenst gedrag te belonen. (meestal positef efect).