2: Research methodology
2.1: Wetenschappelijke methode
Empiricism (empirisme): de aanpak van het verzamelen van kennis door de wereld te
observeren en bepaalde aspecten hiervan te meten.
Drie primaire doelen van wetenschap:
1) Description (beschrijven): wat is een fenomeen?
2) Prediction (voorspellen): wanneer zal het fenomeen plaatsvinden?
3) Explanation (uitleggen): waarom vindt het fenomeen plaats?
Scientific method (wetenschappelijke methode): een systematische en dynamische
procedure van het observeren en meten van fenomenen om deze 3 doelen te behalen.
Research (onderzoek) bestaat uit de verzameling, analyse en interpretatie van data.
Data: de verzameling van metingen.
De wetenschappelijke methode bestaat uit een interactie tussen 3 zaken:
1) Research – onderzoek, het testen van een theorie.
2) Theorie – een model van samenhangende ideeën of concepten dat uitlegt wat wordt
geobserveerd en voorspellingen maakt. Een theorie is gebaseerd op wetenschappelijk
bewijs.
3) Hypothese – een specifieke, testbare voorspelling gebaseerd op een theorie.
Interactie in figuur 2.1. Hier wordt ook cyclische eigenschap weergegeven.
Theorie
Uitleg gebaseerd
op observaties
wat de theorie versterkt.
Vervolgens kun je je theorie herzien
wat ertoe leidt dat je de
om deze uitgebreider te maken, of
verfijnen om deze specifieker te Hypothese theorie verwerpt of herziet
(en vervolgens de
maken. herziening test).
Voorspelling gebaseerd
op de theorie
Onderzoek
Figuur 2.1 Test van de hypothese.
De test levert data op.
De gegevens...
Een goede theorie is falsifiable (falsifieerbaar): het moet mogelijk zijn om hypotheses te
testen die aantonen dat de theorie niet klopt.
Een goede theorie streeft naar ‘the law of parsimony’/Occam’s razor: de voorkeur wordt
gegeven aan een simpele uitleg boven een complexe uitleg in een theorie.
, 2.2: De stappen van de wetenschappelijke methode
7 stappen:
1) Een research question (onderzoeksvraag) formuleren
2) Literature review (literatuuronderzoek) uitvoeren – dit is het onderzoeken van wat er
aan wetenschappelijke literatuur aanwezig is met betrekking tot jouw onderzoek.
3) Een hypothesis (hypothese) formuleren
4) Een study (onderzoek) opzetten – welke onderzoeksmethode wil je gebruiken om je
hypothese te testen? Dit kan een survey (vragenlijst), naturalistic observation
(naturalistische observatie), of het uitvoeren van een experiment zijn.
5) Het onderzoek uitvoeren – data verzamelen, alle metingen doen die belangrijk zijn
voor het beantwoorden van jouw onderzoeksvraag.
Variable (variabele): iets in de wereld dat kan variëren en dat een onderzoeker kan
manipuleren (veranderen), meten (evalueren), of beide.
Operational definition (operationele definitie): een definitie die een variabele
kwalificeert (beschrijft) en kwantificeert (meet), zodat de variabele objectief kan
worden begrepen.
6) Data analyseren – twee mogelijkheden:
a) Descriptive statistics worden gebruikt om data te beschrijven.
b) Inferential statistics worden gebruikt om conclusies te trekken vanuit de data: is
er een sginificant effect?
7) Resultaten rapporteren – het presenteren van je bevindingen.
2.3: Replicatie
Cyclische eigenschap van Deze verklaring beschrijft een situatie waarbij een studie een resultaat produceert dat lijkt
wetenschap staat in verband met te bevestigen dat een hypothese waar is, terwijl de hypothese in werkelijkheid onjuist is. Dit
fenomeen staat bekend als een "false positive". Het kan voorkomen door toeval,
het belang voor replication statistische variabiliteit, methodologische fouten, of zelfs door selectieve rapportage van
(replicatie): het herhalen van een resultaten.
Wanneer een onderzoek een hypothese test, gebruikt het statistische methoden om te
onderzoek om de resultaten te beoordelen of de waargenomen effecten significant zijn, dat wil zeggen, onwaarschijnlijk
bevestigen of tegen te stellen. Hoe om door puur toeval te zijn opgetreden. Echter, zelfs met strikte statistische criteria
(bijvoorbeeld een significantieniveau van 5%), is er altijd een kans dat een resultaat
vaker iets wordt gerepliceerd, hoe significant lijkt puur door toeval. Dit betekent dat in 5 van de 100 gevallen waar de
zekerder we zijn in de nulhypothese (geen effect of verschil) waar is, de test ten onrechte suggereert dat er een
significant effect of verschil is.
wetenschappelijke bevindingen. Als een studie een false positive produceert, kan dit leiden tot de onjuiste conclusie dat de
Onafhankelijke replicaties die theorie die de hypothese ondersteunt, geldig is. Als gevolg daarvan kunnen vervolgstudies
die proberen het oorspronkelijke resultaat te repliceren falen, omdat ze gebaseerd zijn op
worden uitgevoerd door andere een onjuiste aanname. Dit falen om te repliceren kan dan onthullen dat de oorspronkelijke
onderzoekers zijn betrouwbaarder. studie een false positive was, wat betekent dat het resultaat niet reproduceerbaar is omdat
de onderliggende theorie zelf verkeerd is.
Contextuele factoren kunnen van De problematiek rondom replicatie en false positives benadrukt het belang van
invloed zijn op de uitkomsten van replicatiestudies in de wetenschap. Het helpt bij het scheiden van resultaten die robuust en
betrouwbaar zijn van die welke mogelijk het resultaat zijn van toeval, bias, of
de replicatie. Een studie repliceert methodologische tekortkomingen. Het draagt bij aan de zelfcorrigerende aard van
niet altijd, bijvoorbeeld als de wetenschappelijk onderzoek, waarbij valse leads worden verworpen en ware inzichten
worden versterkt.
originele studie een ‘false positive’
blijkt te zijn.
False positive: een resultaat dat optreedt wanneer er geen echt effect is, maar een
onderzoek toevallig een statistisch significant resultaat oplevert.
Wetenschappers hebben jarenlang zich beziggehouden met ‘questionable research
practices’, waardoor de kans op replicatie van hun onderzoek onbedoeld kleiner werd.
Questionable research practices: praktijken die het onderzoek onbedoeld minder
repliceerbaar maken.