Samenvatting; ontwikkeling in de groep
Hoofdstuk 1. Kinderen en groepen
Groepsdynamica bestudeert het leven en werken in groepen. Kurt Lewin die dit
begrip heeft bedacht zegt dat de processen complex en dynamisch zijn in een groep
en dat leden een sterkte invloed hebben op elkaar. Binnen de groepsdynamica wordt
onderzocht:
- het gedrag van mensen in een groep
- de ontwikkeling van groepen
- de onderlinge relaties tussen groepen en individuen.
Doordat de groepsdynamica zich bezig houdt met zowel kleine als grote groepen,
behoort zij tot het vakgebied van meerder sociale of gedragswetenschappen zoals:
- de psychologie: staat het individuele mens centraal.
- de sociale psychologie: de mens in de groep staat centraal.
- sociologie: de groep staat centraal.
- psychologie: de wetenschap dat zich bezig houdt met het gedrag van de mens in
een individu. De psychologie is opzoek naar objectieve verklaringen voor het
menselijk gedrag zoals het waarneembaar handelen (knikken, aanstoten, lopen
ect), als het niet-waarneembaar handelen
(nadenken, luisteren, niet reageren)
- sociale psychologie: gedragswetenschap die de wisselwerking tussen het individu
en zijn sociale omgeving bestudeert. De studie van hoe personen denken. Zich
voelen en zich gedragen met betrekking tot andere personen en hoe anderen de
eigen gedachten, gevoelens en gedragingen beïnvloeden.
- sociologie: is de wetenschap die zich richt op het bestuderen van menselijke
gedrag
binnen bepaalde gemeenschappen of samenlevingsverbanden. Denk hierbij aan
het gezin en de maatschappelijke waarbinnen wij leven.
Wat is een groep?
Een verzameling van 2 of meer mensen die in zekere makte afhankelijk van elkaar
zijn om hun doel te bereiken, die gemeenschappelijke uitgangspunten hebben en die
elkaar wederzijds beïnvloeden. Aronson, Wilson en Akert.
Groep met de volgende kenmerken van Wijsman:
- directe interactie: er is direct contact tussen groepsleden.
- gezamenlijke waarden, doelen en normen: elke groep ontwikkelt zijn eigen stijl
(groepscultuur), samengevat als gezamenlijke uitgangspunten.
- groepsstructuur: er is sprake van een netwerk van onderlinge relaties waarbij de
groepsleden rollen vervullen en er leiders en volgers zijn.
- collectiviteit: personen die toevallig een gezamenlijk kenmerk hebben, er sprake
is van zekere verwantschap in waarden en opvattingen en gericht zijn op
hetzelfde doel.
,- sociale categorie: als er wel sprake is van een gemeenschappelijk kenmerk maar
niet van een verwantschap. (vrouwen, conciërges en scholieren)
- toghthernes-situatie: aanwezigen zien elkaar en er kan interactie ontstaan, maar
groepsvorming doet zich nog niet voor. (mensen die je ontmoet in de trein)
Modelling: vorm van leren waarbij het kind observatie en imitatiegedrag overneemt
van een menselijk model.
Typering van verschillende groepen:
- verplicht versus vrije keus: een kinderdagverblijf die wordt uitgekozen door
ouders/verzorgers maar het speelgoed waar de kinderen mee spelen is soms
vrije keus. Kinderen moeten verplicht naar school maar met wie ze daar omgaan is
eigen keus. Een sportclub is vrije keus maar wat leider en het team van je
verwachten daar wordt een beroep op gedaan.
- begeleid versus onbegeleid: basisschoolkinderen staan op school of bij clubs onder
begeleiding maar functioneren daarnaast zelfstandig. Jongeren ondernemen wel
activiteiten in groepen zonder begeleiding.
- ontspannen versus leren: op peuterspeelzalen is het spelenderwijs leren dus komt
veel ontspanning bij kijken, jongeren op scholen zijn verplicht om te leren maar
hebben voor, na en tijdens tussenuren de ontspanning die afwisseling geeft. Bij
sporten gaat dit vaak hand in hand.
Primair en secundaire groepen Wijsman:
- primaire groepen: zijn bepalend voor iemand basiswaarden en belangrijkste
attituden en het individu voelt hiermee een persoonlijke binding, zoals met het
gezing en de vriendengroep. Ook wel relatiegerichte groepen genoemd omdat de
sociale en emotionele behoeften en banden van groepsleden centraal staan.
- secundaire groepen: persoonlijke binding minder sterk en is er vaak sprake van een
duidelijke taak- of doelstelling. Taakgerichte groepen zoals sportclubs of een klas.
De manier waarop ontwikkelingen en veranderingen zich voltrekken, zijn veel
verschillende theorieën opgesteld, onbegeleide groep, Johnson en Johnson:
- zich-herhalende-fasen-theorieën: vraagstukken die steeds afwisselend de
groepsinteractie bepalen in de periode dat de groep bestaat. Welke fase het zijn
wordt verschillend ingevuld. Volgens Wilfred Bion ging hij uit van groepen die zich
met 3 grondthema’s bezighouden:
- afhankelijkheid van de leiding.
- paarvorming onder de groepsleden voor emotionele steun.
- vecht-vluchtreactie op bedreigingen.
- William Schutz was van mening dat een groep zich ontwikkelt door:
- problemen van inclusie: het wel of niet opgenomen worden in de groep en de
vraag of de leden zich willen inzetten voor de groep.
- problemen van controle: leiderschapsstrijd waarin individuele groepsleden strijden
om hun plaats in de hiërarchie.
- problemen van affectie: emotionele integratie, paarvorming en de oplossing van
, intimiteitsproblemen.
- opeenvolgende-fasen-theorieën: gaan ervan uit dat de groep een aantal fasen
doorloopt, dat een eenmaal doorlopen fase niet terugkeert en dat de ontwikkeling
van elke groep, net als de ontwikkeling van een kind, zich dus op soortgelijke wijze
voltrekt.
- Moreland en Levine beschrijven hoe het lidmaatschap van een groep
voorspelbare fasen doorloopt: in elke fase houden de groepsleden zich bezing met
andere aspecten. Een nieuw lid zal proberen om de groep te veranderen.
Omgekeerd zal de groep proberen om het nieuw lid te vormen dat hij beantwoordt
aan de behoeften van de groep. Een volledig lid zal onderhandelen over de rol die
hij heeft en zijn draai te vinden. En vervolgens zal zijn deelname afnemen en word
hij marginaal lid en uiteindelijk een oud-lid.
- Worchel, Rothgerberg, Day, Hart en Butemeyer onderscheiden 6 fases: de
eerste fase is de vorming van een nieuwe groep er heerst vrede. Mensen hebben
het gevoel dat de leden hun behoeften niet tegenmoetkomen en dan is er een
gebeurtenis die de groep samenbrengt. Dan komt de groepsvorming: de leden
identificeren zich met de nieuwe groep en de aandacht verlegt zich naar de
productiviteit van de groep. De aandacht richt zich vervolgens op individuele
groepsleden die met de groep onderhandelen over de wijze waarop deze meer aan
hun persoonlijke behoeften tegenmoet komen. ten slotte begint de groep uiteen te
vallen.
- Remmerswaal stelt hetzelfde als de personen hierboven: het ontstaan van een
groep begint voordat de groep een groep is. De voorfase is als het ware de
voorgeschiedenis van de groep, hierin worden grenzen en doelen gesteld. Dan
de oriëntatiefase, de groep stelt zich afhankelijk op en leden ontwikkelen hun eigen
taakstructuur. Bij vertrouwen en acceptatie begint de matchesfase, in deze fase
wordt de leider vervanger door passen eigen invloedverdeling. Dan komt de groep
in de affectiefase waarin betrokkenheid centraal staat. De fase van de autonomie
groep stellen ze zichzelf de vraag of dit de juiste groep is. Als laatste de
afsluitingsfase.
- Fase van Tuckman: De groepsontwikkeling ontstaat in tegenstelling met de
andere pas wanneer ze bij elkaar zijn. Eerst komt de forming de periode van de
oriëntatie, elkaar testen, onzekerheid van lid in de groep, regels worden bepaald.
In de storming ontstaan problemen en groepsleden gaan zich verzetten tegen
regels. In de norming bereiken de leden en consensus over de rolstructuur en
groepsnormen. De betrokkenheid en de groepscohesie neemt toe. Dan komt de
performing, in deze fase wordt er samengewerkt om groepsdoelen te halen. Als
laatste de adjourning, taak is volbracht, contact vermindert en de groep valt uit
elkaar.
Fasebeschrijving volgens Gielis en Brehm: