PGI PERIODE 1
ONTWIKKELING IN DE GROEP
HOOFDSTUK 1 KINDEREN EN GROEPEN
1.1 WAT IS EEN GROEP?
Groepsdynamica bestudeert het leven en werken in groepen. Processen binnen groepen zijn
complex en dynamisch en de groep heeft een sterke invloed op haar leden. Doordat de
groepsdynamica zich bezighoudt met de mens in zowel de kleine als de grote groep, behoort zij tot het
vakgebied van meerder sociale of gedragswetenschappen: de psychologie (de individuele mens), de
sociale psychologie (de mens in een groep) en de sociologie (de groep).
Groep: Een verzameling van twee of meer mensen die in zekere mate
afhankelijk van elkaar zijn om hun doel te bereiken, die
gemeenschappelijke uitgangspunten hebben een die elkaar wederzijds
beïnvloeden.
Volgens Wijsman heeft een groep de volgende kenmerken:
Directe interactie: er is direct contact tussen de groepsleden.
Gezamenlijke waarden, doelen en normen: elke groep ontwikkelt zijn eigen stijl
(groepscultuur), samengevat als gezamenlijke uitgangspunten.
Groepsstructuur: er is sprake van een netwerk van onderlinge relaties waarbij de
groepsleden rollen vervullen en er leiders en volgers zijn.
Volwassenen zijn voor kinderen een rolmodel: kinderen zijn geneigd om de volwassene na te doen,
zijn gedrag te kopiëren. Deze vorm van leren, waarbij het kind via observatie en imitatie gedrag
overneemt van een menselijk model, wordt ook wel modeling genoemd. Hoe meer het model
gewaardeerd en gerespecteerd wordt, hoe makkelijker het model geïmiteerd wordt (ook status, macht,
sekse, aantrekkelijkheid en leeftijd spelen een rol).
Typering van verschillende groepen
Verplicht versus vrije keus
Of kinderen al dan niet zelf gekozen hebben voor een groep of setting (basisschool, buitenschoolse
activiteit etc.) is van invloed op hun motivatie. Voor een zelfgekozen activiteit zullen ze zich met meer
enthousiasme inzetten dan voor een activiteit die door hen gekozen is en daarmee als verplicht gezien
wordt. Hoe minder keuzevrijheid het kind ervaart, hoe moeilijker het kan zijn om de consequenties
daarvan te aanvaarden.
Begeleid versus onbegeleid
Met het ouder worden laat deze parameter een toename van eigen verantwoordelijkheid zien. Bij de
jongste kinderen zullen haast alle activiteiten plaatsvinden onder begeleiding van een volwassenen.
Jongeren ondernemen veel activiteiten in een groep zonder begeleiding.
Ontspannen versus leren
In een kinderleven gaan ontspannen en leren vaak hand in hand. Op de peuterspeelzaal staat het
ontspannen (‘leuke dingen doen’) iets centraler dan het leren en maakt de peuter zich dus
spelenderwijs vaardigheden eigen. Op de basisschool ligt de nadruk op leren en worden vaardigheden
en kennis bewust en gericht aangeleerd. Daarnaast leert het kind zich spelenderwijs te bewegen in
een groep. In het voortgezet onderwijs ligt een nog sterkere nadruk op het leren, maar zal de tijd voor
,en na school, evenals tussenuren en pauzes, een ontspannen afwisseling zijn voor het verplichte
leren.
Primaire en secundaire groepen
Primaire groepen zijn bepalend voor iemands basiswaarden en belangrijkste attituden en het individu
voelt hiermee een persoonlijke binding, zoals met het gezin en de vriendengroep (relatiegerichte
groepen). Bij secundaire groepen is de persoonlijke binding minder sterk en is er vaak sprake van
een duidelijke taak- of doelstelling (taakgerichte groepen).
Theorieën over groepsontwikkeling
De zich-herhalende-fasen-theorieën richten zich op de vraagstukken die steeds weer afwisselend de
groepsinteractie bepalen in de periode dat een groep bestaat. Welke fasen dit zijn, wordt verschillend
ingevuld. De grondthema’s van Wilfred Bion:
Afhankelijkheid van de leiding.
Paarvorming onder de groepsleden voor emotionele steun.
Vecht-vluchtreacties op bedreigingen.
William Schutz was van mening dat een groep zich ontwikkelt door:
Problemen van inclusie: het wel of niet opgenomen worden in de groep en de vraag of de
leden zich willen inzetten voor de groep.
Problemen van controle: leiderschapsstrijd waarin individuele groepsleden strijden om hun
plaats in de hiërarchie.
Problemen van affectie: emotionele integratie, paarvorming en de oplossing van
intimiteitsproblemen.
De opeenvolgende-fasen-theorieën gaan ervan uit dat de groep een aantal fasen doorloopt, dat een
eenmaal doorlopen fase niet terugkeert en dat e ontwikkeling van elke groep, net als de ontwikkeling
van een kind, zich dus op een soortgelijke wijze voltrekt. Onder deze noemer vallen de theorieën van
onder meer Moreland en Levine, Worchel et al., Remmerswaal, Tuckman, Brehm et al. En Gielis et
al.
Vorming: Het prille begin van de groep.
Bestorming: Als de groepsleden elkaar een beetje kennen, gaan ze op zoek naar hun eigen plek
binnen de groep.
Normering: In deze fase ontstaan de normen binnen de groep.
, Prestatie: Dit is de fase waarin het echte werken kan plaatsvinden (positief of negatief).
Opheffing: Deze laatste fase zijn de groepsleden bezig met het afronden van het groepsproces.
Veiligheid in de groep
Het verwerven van een eigen identiteit
gebeurt in de nabijheid van anderen.
Identificatie met de omgeving en het zich
daarin thuis voelen zijn hierbij van essentieel
belang. Kortom, hoe een kind of jongere
functioneert en leert binnen een groep hangt
sterk af van de door hem ervaren veiligheid.
Veiligheid wordt opgesplitst in drie
basisbehoeften die zich voortdurend
afwisselen in de periode dat een groep
bestaat:
Erbij horen: inclusie
Invloed hebben: controle
Persoonlijk contact: affectie
1.2 ONTWIKKELING
Psychosociale ontwikkeling (Erikson)
Erikson stelt dat er met de ouders of belangrijkste verzorgers over en weer een soort spel wordt
gespeeld/interactie plaatsvindt, waardoor er een vertrouwen ontstaat (zie fasen in tabel).
In elke fase die Erikson beschrijft, dient er als het ware een psychosociale crisis te worden opgelost.
Het kan op cruciale moment in de ontwikkeling twee verschillende kanten opgaan: positief of negatief.
Fase 1 Bij het kind groeit vertrouwen of wantrouwen (0-1 jaar)
In deze fase is het normaal dat de verzorger veel geeft en de baby veel neemt. Als dit goed verloopt,
zal er een gezonde wederkerigheid ontstaan en zal het kind op zijn eigen manier iets teruggeven –
wat de verzorger dan weer voldoening geeft. Bij het kind wordt zo een basis van vertrouwen gelegd
waardoor het zich adequaat kan ontwikkelen en in zijn verdere leven in staat is gezonde relaties aan
te gaan.