Toetsdoelen Psychologie van het leren
Week 1 Hoofdstuk 1 (1.1 t/m 1.3) & theorie blended learning elo
De studenten kan onderscheid maken tussen aangeleerde reacties, rijping en
reflexen
- Leren: gaat het om verwerven van kennis, inzicht en vaardigheden.
- Rijping: gaat het om lichamelijke groei. Erfelijkheid en omgeving: nature/nurture. Iets
kunnen zonder enige invloed van buitenaf, psychologisch
- Reflex: ongecontroleerde reactie op een impuls/prikkel om de overlevingskans te
vergroten.
- Aangeleerde reacties: Manieren van aangeleerd reageren op anderen (je hebt
geleerd om in situaties zo te reageren op anderen).
De student kan onderscheid maken tussen formeel, informeel en non-formeel
leren
- Formeel leren: Een leerproces dat plaatsvindt in een georganiseerde en
gestructureerde omgeving (denk aan een school, opleidingscentrum of de
werkplek) en wordt nadrukkelijk als leren wordt aangeduid in termen van
doelstellingen, tijd of middelen. Formeel leren is een bewuste keuze vanuit het
standpunt van de lerende. Het doel is echt leren, bij bijvoorbeeld trainingen,
school enz. het doel van formeel leren is vaak het krijgen van een diploma.
- Informeel leren: Een leerproces dat voortvloeit uit de dagelijkse activiteiten die
verband houden met het werk, het gezin of de vrijetijdsbesteding. Dit leren wordt
niet georganiseerd of gestructureerd in termen van doelstellingen, tijd of
leerondersteuning. Je leert puur door ervaringen die je opdoet uit de omgeving en
het leren wordt dus niet georganiseerd.
- Non-formeel leren: Van non-formeel leren spreekt men bij activiteiten die niet
expliciet als leren zijn omschreven maar die toch een belangrijke leercomponent
inhouden. Dit leerproces gebeurd meestal spontaan en niet bewust.
Wanneer je een cursus volg voor jouw eigen ontwikkeling en het leidt niet direct
tot een certifcaat of diploma, maar er is wel sprake van een gestructureerde
leersituatie, dan is er sprake van non-formeel leren
De student kan drie soorten van eLearning (Franssen) onderscheiden
- Blended learning: er worden meerder leerstrategieën gebruikt om je iets aan te
leren (werkcollege, flmpjes kijken, jezelf checken) hoe je ermee aan de slag kunt
gaan. (gaat meestal over het digitale stukje)
E-learning: is een vorm van blended learning: is digitaal leren.
- Blended: je leert, maar je gebruikt daar verschillende media bij. (technologie denk aan: skypen,
WhatsApp groepen of andere vormen van communicate. it kan groot en klein zijn). In veel gevallen
wordt gedefnieerd als een ’mix’ van leren met en zonder technologie, waarbij een nadere
afakening en invulling niet wordt gegeven.
,E- learning: leren d.m.v. technologie:
1. eLearning by distributng: Leerinhouden zijn gedigitaliseerd en worden verspreid met behulp van
de nieuwe media. e lerende verwerkt de beschikbare informate zelfstandig, waarbij de hulp of
steun van anderen in principe niet nodig is. it wordt learning from informaton genoemd.
2. eLearning by interactng : Alle leerinhouden zijn specifek ontwikkeld en didactsch uitgewerkt,
zodat de lerende in interacte kan gaan met de leerstof. at kan een zelfgestuurd leerproces zijn,
maar het is mogelijk dat hierbij steun en hulp wordt geboden door een begeleider. it wordt dan
learning from feedback genoemd. (4 verschillende mediavormen informate krijgen. Zoals een online
test (want daar krijg je ook feedback bij terug) testen, vragen stellen via internet).
3. eLearning by collaboratng: in vormen van samenwerkend leren wordt kennis geconstrueerd op
basis van uitwisseling en discussie. it soort leerprocessen dient altjd begeleid te worden. it wordt
learning from diferent perspectves genoemd (samenwerken met elkaar en zo informate
overnemen, verschillende perspecteven zien).
Week 2 Hoofdstuk 5 & Hoofdstuk 9 (9.1 & 9.2)
Geheugen
- De student kan de drie stadia van het geheugen onderscheiden
- Het menselijk geheugen neemt feitelijk betekenisloze sensorische informatie op
(stemgeluid docent) en verandert deze in betekenisvolle patronen (woorden, zinnen enz)
die je kunt opslaan en later kunt gebruiken. Hier zijn 3 stappen voor:
1. Coderen: De eerste elementaire functie van het geheugen. Heeft te maken met het
omzetten van informatie in een vorm die het beste in het geheugensysteem past. = je
moet vanuit alle prikkels die je ziet eerst een stimulus selecteren en die vervolgens
identifceren. Bv: je hoort geluid. Is het zacht hard of schel? Is het iets wat je eerder hebt
gehoord? Enz.
2. Opslaan: De tweede elementaire functie van het geheugen. Heeft te maken met het
langdurig bewaren van gecodeerd materiaal. = Herinneringen worden gedurende een
bepaalde tijd en in een bepaalde vorm opgeslagen.
3. Terughalen: De derde elementaire functie van het geheugen. Heeft te maken met het
lokaliseren en weer in het bewustzijn terugbrengen van informatie uit het geheugen. = is
de beloning voor je eerdere inspanningen bij coderen en opslaan: als je een juist
gecodeerde herinnering hebt, duurt het slechts een fractie van een seconde om de
informatie te vinden en deze naar het bewustzijn te brengen.
- De student kan de werkingen en functie van de verschillende
geheugenonderdelen benoemen.
,- Sensorisch geheugen: Het eerste van de geheugenstadia, waarin de
sensorische indrukken van stimuli korte tijd worden bewaard of geregistreerd, ook
wel sensorisch register genoemd.
- Werkgeheugen: Het tweede van de drie geheugenstadia, met een zeer beperkte
capaciteit. Zonder repeteren worden indrukken van waargenomen gebeurtenissen
of ervaringen op z’n hoogst een minuut bewaard.
- Lange termijngeheugen: Het derde van de drie geheugenstadia, met de
grootste capaciteit en waar informatie het langst wordt vastgehouden. In welk
deel van het langetermijngeheugen de informatie wordt opgeslagen, afhankelijk
van de betekenis.
- Iconisch geheugen: visuele stimulatie, Het is de visuele variant van het
sensorische geheugen. Het heeft een grote capaciteit maar zeer korte duur.
- Echoisch geheugen: auditieve stimulatie (wat je hoort).
- Semantische buffer: onderdeel van het werkgeheugen.
(taalverwerkingsmodule) doet beroep op de betekenis van waarden in het
langetermijngeheugen.
- Herinneringscues Stimulus die wordt gebruikt om een herinnering in het
bewustzijn te brengen of om gedrag te activeren.
- Priming: Techniek waarmee impliciete herinneringen worden voorzien van een
label (cue) dat het terughalen van die herinneringen stimuleert, zonder dat de
(proef)persoon zich bewust is van het verband tussen het label en de
teruggehaalde herinnering.
- Vluchtigheid: de tijdelijkheid van een langetermijn herinnering. Vluchtigheid
berust op het idee dat langetermijngeheugen in de loop van de tijd minder sterk
worden.
- Blokkades: Het soort vergeten dat plaatsvindt als een item in het geheugen niet
kan worden gevonden of teruggehaald omdat de toegang tot een item verstoord
wordt. Blokkade wordt veroorzaakt door interferentie.
- Foutieve attributie: Geheugenfout die optreedt als je een herinnering wel kunt
terughalen, maar die aan een verkeerde tijd, plaats of persoon koppelt.
- Suggestibiliteit: Verstoring van het geheugen die optreedt na opzettelijke of
onopzettelijke suggesties.
- Procedureel geheugen: Afdeling van het LTG waar herinneringen liggen
opgeslagen over hoe dingen gedaan moeten worden (weten hoe). Wordt ook wel
motorisch geheugen genoemd.
- Declaratief geheugen: Afdeling van het LTG waar expliciete informatie wordt
opgeslagen, ook wel feitengeheugen (weten dat) genoemd. Het declaratief
geheugen heeft twee onderafdelingen: het episodisch geheugen en semantisch
geheugen.
- Episodisch geheugen: Onderafdeling van het declaratief waar herinneringen
aan persoonlijke gebeurtenissen, oftewel ‘episodes’ liggen opgeslagen.
, - Semantisch geheugen: Onderafdeling van het declaratief geheugen waar
algemene kennis ligt opgeslagen, zoals de betekenis van de woorden en
concepten.
- Schema’s: Een cluster van kennis in het semantisch geheugen die ons een
context geeft waarin we gebeurtenissen kunnen begrijpen.
- Infantiele amnesie: de onmogelijkheid om zich gebeurtenissen uit de eerste
twee of drie jaar van het leven te herinneren.
- Engram: Fysieke veranderingen in het brein die in verband worden gebracht met
een herinnering. Ook wel geheugenspoor genoemd.
- Consolidatie: Het proces waarbij kortetermijnherrineringen over een bepaalde
periode veranderen in langetermijnherrineringen.
- Retrograde amnesie: Het onvermogen om informatie die al in het geheugen is
opgeslagen terug te halen (de tegenhanger van de anterograde amnesie).
- Impliciete herinnering: Een herinnering die niet met opzet of bewust in het
geheugen geprent is.
- Expliciete herinnering: Een herinnering die met aandacht verwerkt is en bewust
kan worden teruggehaald.
- Ophalen: Herrinneringsmethode waarbij iemand eerder aangeboden informatie
reproduceert met behulp van minimale herinneringscues.
- Herkenning: Herinneringsmethode waarbij iemand aangeboden stimuli
identifceert als informatie die hem als eens eerder is aangeboden.
- Prospectief geheugen: Het aspect van het geheugen dat iemand in staat stelt
zich te herinneren dat hij een bepaalde actie moet uitvoeren.
- Principe van specifteit van codering: Principe dat herinneringen worden
gecodeerd en opgeslagen samen met specifeke cues die verband houden met de
context waarin ze werden gevormd. Hoe beter de herinneringscues overeenkomen
met de cues die aanwezig waren op het moment van opslag, hoe beter je je iets
herinnert.
- Stemmingscongruente herinnering: Een herinneringsproces dat selectief
herinneringen ophaalt die overeenstemmen (congruent zijn) met iemands
stemming.
- De student kan benoemen welke factoren van invloed zijn op het geheugen
(zie hierboven)
- De student kan de 7 zonden van het geheugen benoemen