Fysiologie
Hoofdstuk 2. Energievoorziening
2.1 Inleiding
Stofwisselingsproces stelt het organisme in staat zichzelf te handhaven, het zorgt voor de opbouw,
instandhouding en afraaa van cellen en weefsels, ooa voor energie.
Stofwisseling metabolisme
Celmetabolisme in binnenste van de cel (het cytoplasma)
Twee typen stofwisselingprocessen:
- Anabole processen weefselopbouwend, aosten energie
- Katabole processen weefsel afreaend, aomt energie vrij
Cellen worden al voor de geboorte afgebroaen schedel opbouw botaanmaaa aan buitenaant,
afraaa botweefsel binnenaant.
Groeiperiode aanmaaa cellen groter dan afraaa.
Weefselbeschadiging lichaam actveert nieuw weefselvorming extra om het te herstellen
regenerate proces van nieuwvorming als reacte op beschadiging. Snelheid verschilt. Epitheel
(deaweefsel) snel, zenuwweefsel groeit nauwelij as weer aan. Regeneratevermogen ooa samen
met leefij d.
2.2 Ruststofwisseling
Energie nodig opbouw en afraaa van cellen en handhaven interne milieu. Ruststofwisseling
(rustmetabolisme) hoeveelheid benodigde energie voor het ‘in standhouden’ van ons lichaam.
Het is de hoeveelheid verbruiate energie in volledige rust, bij een omgevingstemperatuur van 20
graden Celsius.
Basaalmetabolisme (kader)
Basaalmetabolisme minimale hoeveelheid energie die nodig is om de vegetateve processen
(constant houden van interne milieu) te onderhouden. Rustmetabolisme gemiddeld 10% hoger.
Basaalmetabolisme meten twee dagen eiwitloos dieet, laatste 14 uur voor de metng niet eten,
niet onder invloed van geneesmiddelen, niet slapen en niet onder narcose, omgevingstemperatuur
20 graden Celsius. Moeilij a meten, daardoor rustmetabolisme.
Hoeveelheid energie die het lichaam ‘verbruiat’ in rust factoren die invloed hebben:
- Dag- en nachtritme rustmetabolisme overdag hoger dan ’s nachts. Schommelingen
hangen samen met wisselingen in hormoonconcentrates.
- Lichaamsgroote twee tegengestelde processen spelen een rol:
Groter lichaam meer cellen vergt meer energie om cellen in stand te houden
Wanneer lichaamsgroote toeneemt lichaamsoppervlaa per ag lichaamsgewicht
neemt af beter geïsoleerd en raaat minder warmte awij t.
- Lichaamssamenstelling vetweefsel inactef, spierweefsel en levercellen enorme
stofwisselingscapaciteit ontwiaaelen. Rustmetabolisme bij iemand met meer vet dus lager
isoleert en verliest minder warmte.
, - Sease vrouwen lager dan mannen door verschil bouw en groote. rouwen aleiner en
hoger vetpercentage. Ooa hormonen spelen een rol bij vrouwen menstruele cyclus,
zwangerschap, borstvoeding periode stofwisseling verhoogd.
- Leefij d ainderen hoger rustmetabolisme door de energie die ze nodig hebben voor de
groei. Tussen 30 en 60 j aar 15% afname door vermindering van aantal acteve cellen.
Acteve weefsel meestal vervangen door vetweefsel.
- oeding na nutgen van een maaltj d stofwisseling voor enige tj d verhoogd, gepaard met
lichte stj ging van lichaamstemperatuur.
2.3 Energie
Ooa energie nodig voor ‘niet-rust’ situate. Bewegingen door samentreaaing van één of meerdere
saeletspieren energie voor nodig.
2.3.1 Adenosine-trifosfaat/creatinefosfaat
Cellen direct energie beschiabaar in energierij ae fosfaatverbindingen energierijke fosfaten.
Adenosine-trifosfaat (ATP, P) belangrij aste energierij ae fosfaat universele energieleverende
stof. Lichaam energie nodig ATP halen uit desbetrefende cel van ATP één fosfaatgroep
afgebroaen wordt adenosine-difosfaat (ADP) waarbij energie vrij aomt.
Afsplitsing fosfaten enige vorm van direct beschiabare energie. Hoeveelheid ATP in spiervezel alein
voor paar seconden. Tweede direct te gebruiaen energierij a fosfaat beschiabaar
creatnefosfaat (CP) aan ooa fosfaatgroep afsplitsen. oorraad ATP en CP genoeg voor 10
seconden van maximale inspanning.
ADP en AMP (kader)
an ADP nogmaals één fosfaatgroep afsplitsen wordt adenosine-monofosfaat (AMP). Laatste
fosfaatgroep aan niet worden afgesplitst.
De ‘voorraden’ ATP en CP die in de cel alaarliggen samen fosfaatpool. Toch moet er voortdurend
ATP worden gemaaat. Resynthese opnieuw opbouwen van ATP uit ADP en CP uit creatne.
Resynthese heel belangrij a, anders al snel stoppen met inspanning van hoge intensiteit.
Atletea 100 meter sprint al na 8 seconden fosfaatpool bodem te zien vermindering van
snelheid.
Creatne (kader)
Creatne uit potj e bij sportwereld lichaamseigen stof en staat niet op dopinglij st. Met name
handig voor explosieve sporten. Extra creatne-inname grotere fosfaat- ‘brandstofana’ in de
spieren. oorraad neemt toe en resynthese verbetert.
Nadelen van creatnegebruia toename lichaamsgewicht (bindt extra vocht), arampen, hoge
spiertonus en/of toename blessuregevoeligheid.
2.3.2 Energiesystemen
Om te zorgen dat er altj d ATP beschiabaar is drie energiesystemen beschiabaar
1. Fosfaatpool voorraad ATP en CP. Lichte inspanning goed voor 20-30 seconden, zware
inspanning 10-12. Lichaam ATP afreaen in ADP op datzelfde moment twee andere
energiesystemen worden ‘aangezwengeld’ die zorgen voor resynthese van ATP
2. Lactsche systeem vaaa melazuursysteem genoemd. Heef tj d nodig om op gang te
aomen. Na 10-30 seconden wordt het grootste deel van energie geleverd door lactsche
systeem. Lichte inspanning maximum na 45 seconden. Naam door het gevormde stof lactaat
restproduct van de verbranding van glucose zonder (voldoende) zuurstof.
, 3. Zuurstofsysteem ooa meteen ‘aangezet’. Tij d nodig voordat ademhaling, hartslag en
bloedsomloop zich zodanig hebben aangepast aan de inspanningssituate dat er voldoende
zuurstof bij de cellen terechtaomt neemt het geleidelij a over, na 2 tot 3 minuten helemaal
op gang, levert alle energie voor lichte inspanning.
Zuurstof nodig voor dit systeem. Aërobe systeem zuurstof uit buitenlucht, via het bloed naar
cellen.
Andere twee systemen zij n anaëroob systemen zonder zuurstof.
Fosfaatpool anaëroob a-lactsche systeem zonder zuurstof en lactaat.
Cellen aunnen alleen aan energie aomen door afreaen van brandstofen aoolhydraten, veten,
eiwiten en alcohol.
75-100% aomt vrij in de vorm van warmte, overschot moet worden afgevoerd.
0-25% voor gebruiat resynthese en de opslag van energierij ae verbindingen.
oor dit aan moeten de moleculen dus aleiner worden gemaaat om ze te gebruiaen.
Bij verbranding energie en afvalproducten die vrij aomen. Energie gebonden energie (ATP en CP)
of warmte. oor volledige verbranding is er genoeg zuurstof nodig.
Zonne-energie (kader)
Uitzondering voor energie aanmaaa. itamine D-aanmaaa door middel van Uv-straling van de zon.
Temperatuur die nodig is voor verbranding met zuurstof aunnen we in ons lichaam niet bereiaen
zonder dat de cel zelf verbrandt bestaan stofen die het mogelij a maaen toch te verbranden bij
lage temperaturen enzymen bij alle chemische reactes zij n enzymen betroaaen maaen
mogelij a dat reacte (eerder/beter) aan verlopen
2.3.3 Enzymen
(Bio-)aatalysatoren. Met enzymen aost het minder energie dan zonder enzymen. De verschillende
enzymen passen slechts op een of enaele reactes specificiteit van enzymen daarom veel
verschillende enzymen aanwezig. Aantal factoren beïnvloedt werazaamheid van een enzym:
Temperatuur
Bij lage temperatuur moleculen bewegen amper, aomen minder vaaa het goeie enzym tegen.
Te hoger temperatuur verandering in eiwitgedeelte, verliest zij n weraing en is onomaeerbaar.
Er is een optmale temperatuur waarbij j et enzym zij n maximale weraing vertoont.
Warming-up (kader)
Lichaamstemperatuur stj gt bij warming-up actviteit enzymen neemt toe verlopen reactes
maaaelij aer, meer reactes per seconde produceren van meer energie. Per graad Celsius stj ging
van de lichaamstemperatuur neemt de energieproducte met ongeveer 10% toe.
Zuurgraad
Wordt bepaald door concentrate van waterstofonen in de cel. Enzymen aunnen deel van hun
weraing verliezen bij een te hoge of te lage zuurgraad.
2.3.4 Brandstofen
an de vier brandstofen aan alleen alcohol direct worden opgenomen. De drie anderen zij n te groot
en moeten omgezet worden tot aleinere moleculen.
Koolhydraten suiaers
eten vetzuren
Eiwiten aminozuren