Internationaal privaatrecht | Samenvatting
Week 1A | Inleiding in het IPR, geschiedenis van het IPR, beginselen van conflictenrecht, structuur
van verwijzingsregels en algemene leerstukken.
Hoofdstuk 1: Nederlands internationaal privaatrecht
Het IPR bestaat uit drie onderdelen:
1. Internationaal bevoegdheidsrecht: onder welke voorwaarden een rechter bevoegd is kennis te
nemen van vorderingen of verzoeken betreffende grensoverschrijdende situaties.
2. Conflictenrecht: regels met betrekking tot welk recht van toepassing is op een internationaal
privaatrechtelijke rechtsverhouding.
3. Erkennings- en tenuitvoerleggingsrecht: onder welke voorwaarden buitenlandse rechterlijke
beslissingen hier te lande voor erkenning en tenuitvoerlegging in aanmerking komen.
1 + 3 = formeel IPR. 2 = materieel IPR.
IPR is een geheel van nationale rechtsregels met een privaatrechtelijk karakter die handelingen en
feiten met een grensoverschrijdend karakter betreffen en die zien op de volgende vragen:
a. Is de rechter in een internationaal geval bevoegd?
b. Welk recht is in een internationaal geval van toepassing?
c. Kan een buitenlandse rechterlijke beslissing worden erkend, en zo nodig, worden
geëxecuteerd?
Interregionaal privaatrecht: binnen het koninkrijk verschilt het privaatrecht. Intergentiel
privaatrecht: voor verschillende bevolkingsgroepen verschillend recht. Intertemporeel
privaatrecht/overgangsrecht: welk recht moet worden toegepast wanneer rechtsregels in een land
worden gewijzigd en de vraag of gevallen worden beheerst door de oude of de nieuwe regeling.
Privaatrechtelijke rechtsvergelijking: men tracht de rechtsstelsels in de wereld via verschillende
methodes te onderscheiden in rechtsfamilies en rechtskringen, om van daaruit d.m.v. vergelijking
binnen en tussen deze families te komen tot verdere ontwikkeling van het privaatrecht. Eenvormig
privaatrecht gaat voor het conflictenrecht. Het IPR berust niet op een volkenrechtelijke grondslag. Het
volkenrecht vervult wel een belangrijke rol bij de uitleg van IPR-verdragen en het geldt ook in het
kader van de openbare orde-exceptie. De EU is belangrijk op het gebied van IPR. Het VwEU
verordonneert de uniforming van alle IPR-regels. Art. 81 zorgt ervoor dat de EU de bevoegdheid heeft
om op alle terreinen van het IPR Europese instrumenten te ontwikkelingen. Alleen ten aanzien van
familierechtelijke onderwerpen geldt er een eenparigheid van stemmen door de raad van ministers.
Boek 10 BW: regels die het toepasselijke recht aanwijzen. Rv: regels inzake internationale
bevoegdheid en erkenning en tul van buitenlandse beslissingen. En daarnaast kennen wel tal van
verdragen en Europese verordeningen en richtlijnen die boven boek 10 en Rv gaan.
Hoofdstuk 2: Geschiedenis van het conflictenrecht
De statutenleer gaat uit van de rechtsregel en zoekt daarbij het ruimtelijk toepassingsgebied. De leer
von Savigny start niet bij de interne rechtsregels, maar bij de abstracte rechtsverhouding, daarbij wordt
het toepasselijke recht gezocht, het recht waarmee de rechtsverhouding het nauwst verbonden is, waar
deze zijn ‘zetel’ heeft. De inhoud, aard en strekking van het interne rechts spelen geen rol bij de
beslissing welk recht zou worden toegepast. Het nauwst verbonden recht wordt gevonden via
aanknopingsfactoren. Bij de statutisten is het conflictenrecht een afbakeningsrecht, bij von Savigny
gaat het om verwijzingsrecht. De conflictregel verwijst de internationale rechtsverhouding naar een
nauw verbonden internationaal rechtsstelsel. De huidige Nederlandse/Europese IPR regels zijn voor
een belangrijk deel gebaseerd op de leer van von Savigny. Alleen dit systeem werkt alleen optimaal
wanneer de rechtsstelsels die voor toepassing in aanmerking komen van min of meer dezelfde waarden
en normen uitgaan en de rechtspraak in de andere landen van goede kwaliteit is.
Week 1B | Beginselen van conflictenrecht, structuur van verwijzingsregels en algemene leerstukken,
beginselen van internationaal burgerlijkprocesrecht en internationaal bevoegdheidsrecht. Brussel I-bis
Hoofdstuk 3: Conflictenrecht. Algemeen deel
Het beginsel van nauwste verbondenheid vormt het uitgangspunt, een rechtsverhouding wordt met
behulp van aanknopingsfactoren toegewezen aan een bepaald rechtsstelsel. Maar we zien soms ook
,partijautonomie of het beschermingsbeginsel en het begunstigingsbeginsel terugkomen. Maar
sommige regels in boek 10 zijn ook een uitwerking van de statutenleer, zoals de regels die Nederlands
recht van toepassing maken. Het conflictenrecht lost een bepaalde rechtsvraag niet rechtstreeks op,
maar verwijst eerst naar een bepaald rechtsstelsel, waarna vervolgens bepaald dient te worden wat de
rechtsgevolgen zijn. Het toepasselijk aangewezen recht is de lex causae. We kennen drie soorten
conflictenrechten binnen het Nederlandse conflictenrecht:
Meerzijdige conflictregels: zien op de toepassing van Nederlands recht als van buitenlands
recht; verwijzingsregels.
Eenzijdige conflictregels: geven alleen aan wanneer Nederlands recht van toepassing is;
afbakeningsregels.
o Wanneer een eenzijdige conflictregel betrekking heeft op een wetsartikel of een
bepaalde afdeling in de wet is dit meestal een scope rule: voorrangsregels.
Zelfstandige of materiele conflictregels: regels een bepaalde rechtsvraag zelf direct.
Partijautonomie
Beginsel van nauwste verbondenheid: rechtsverhouding wordt thuisgebracht in het land waar
het zijn zwaartepunt heeft. Zie ook art. 10:8. Op basis van objectieve factoren en het mag
alleen aan de hand van internationaalprivaatrechtelijke overwegingen, verband houdend met
de uniformiteit en de doelmatigheid van oplossingen. Materieelrechtelijke overwegingen
blijven hierbij buiten beschouwing.
Beschermingsbeginsel: rechtsverhoudingen waarbij het materiele recht een partij ziet als de
zwakkere partij die bescherming behoeft. Er wordt voor een aanknopingsfactor gekozen.
Begunstigingsbeginsel: bepaald wenselijk geacht materieelrechtelijk resultaat.
Bij een meerzijdige conflictregels bestaat de verwijzingsregel uit drie elementen:
1. De verwijzingscategorie: onderwerp van de conflictregel. Dit zijn kwalificatievragen.
2. De eigenlijke verwijzingsregel met daarin de aanknopingsfactor.
- Subjectieve verwijzingsregel: rechtskeuze. Art. 10:10 een rechtskeuze moet uitdrukkelijk
zijn gedaan of voldoende duidelijk zijn. Dit artikel geldt echter niet wanneer een verdrag/
verordening aan de orde is of wanneer een bepaling uit boek 10 specifieke eisen stelt aan
de rechtskeuze.
- Objectieve aanknopingsfactor: we kennen cumulatie van aanknopingsfactoren (alle punten
moeten dan aanwezig zijn), een getrapte verwijzingsregel, een facultatieve
verwijzingsregel met alternatieve aanknopingspunten en aanknopingsfactoren met de
concrete omstandigheden van het geval.
- Aanknopingsfactoren in het personen en familierecht: nationaliteitsbeginsel en het
domiciliebeginsel. Maar ook partijautonomie, beschermingsbeginsel en
begunstigingsbeginsel.
- Gewone verblijfplaats: dit is een zelfstandig conflictenrechtelijk begrip. Het is vooral een
feitelijk begrip. Duurzaamheid verblijf en intentie spelen een rol. De invulling van het
begrip kan per verwijzingscategorie verschillen.
- Nationaliteit: of een persoon de nationaliteit van een bepaalde staat heeft, wordt bepaald
door het nationaliteitsrecht van die staat. Het is dus geen zelfstandig conflictenrechtelijk
begrip. Bij meerdere nationaliteiten kiest de rechtspraak voor de effectieve (nauwst
verbonden) nationaliteit.
o Maar hier zijn uitzonderingen op, waar de effectiviteitstoets dan dus achterwege
blijft en dan is het hebben van de nationaliteit genoeg.
o Als iemand staatloos is, dan gaat het om het recht van het land van zijn
woonplaats of indien hij dat niet heeft van zijn verblijf (art. 12 verdrag van New
York betreffende staatlozen en art. 10:16 BW).
o Soortgelijke regel voor vluchtelingen (art. 12 verdrag van Geneve betreffende
status van vluchtelingen en art. 10:17 BW).
- Realiteitstoets: volgens de rechtspraak moet de nationaliteit op zijn aanknopingswaarde
worden getoetst. Als de aanknoping niet meer reëel is, er is niet een voldoende sterke
, band, dan wordt doorgaans overgestapt naar het recht van het land van de gewone
verblijfplaats (wel een nauwe band).
- In het geval van interregionaal en interpersoneel conflictenrecht, wanneer er nationale
regels wanneer welk recht moet worden gevolgd, dan worden deze regels gevolgd (art.
10:15 lid 1 BW). Als deze regels ontbreken dan wordt er of overgestapt naar de gewone
verblijfplaats of naar het nauwst betrokken deelstelsel. Art. 10:15 lid 3 kiest voor het
nauwst betrokken deelstelsel.
3. Het als toepasselijk aangewezen recht: de regels van IPR voor het aangewezen recht worden
ambtshalve toegepast, art. 10:2 BW. Als er door de rechter in eerste aanleg tot een bepaald
recht is besloten, dan volgt de rechter in hoger beroep dit, tenzij hiertegen grieven zijn
aangebracht of tenzij een regel van openbare orde is geschonden. Voor cassatie geldt dat de
HR slechts tot het oordeel kan komen dan er sprake is van schending van het recht indien het
cassatiemiddel met daarop gerichte rechtsklacht inhoudt. De rechter moet de inhoud van het
buitenlandse recht uit eigen beweging en onafhankelijk van de standpunten van partijen
achterhalen. Ook de voorzieningenrechter behoort het conflictenrecht ambtshalve toe te
passen. In cassatie kan men niet klagen over de verkeerde toepassing van het buitenlandse
recht. De Nederlandse rechter dient het buitenlandse recht uit te leggen naar de opvattingen en
methoden die men in het betrokken land hanteert. De grens ligt bij de Nederlandse openbare
orde.
- Openbare orde: het buitenlandse recht moet worden toegepast, ook als het anders is dan
het Nederlandse en als het naar onzes inziens van mindere kwaliteit is. Slechts wanneer de
toepassing van buitenlands recht in strijd komt met fundamentele waarden van onze
rechtsorde blijft toepassing achterwege wegens strijd met de Nederlandse openbare orde.
- Het door de verwijzingsregel als toepasselijk aangewezen recht kan door Nederlandse of
buitenlandse voorrangsregels (deels) opzij worden gezet.
Kwalificatie. In de meesten landen in de wereld wordt gekwalificeerd aan de hand van de lex fori
(recht van de rechter). In Nederland staat het IPR los van het privaatrecht en hanteert men in het kader
van de kwalificatie en eigen nationaal conflictenrechtelijk begrippenapparaat. De vraag of een
bepaalde rechtsverhouding wordt bestreken door een verdrag of verordening wordt bepaald door de
regeling.
In het kader van een rechtsverhouding kan zich een bepaalde voorvraag voordoen. Volgens de leer
van de afhankelijke aanknoping beslist het conflictenrecht van het op de hoofdvraag toepasselijke
recht welk recht moet worden toegepast op de voorvraag. Volgens de leer van de zelfstandige
aanknoping beslist de eigen conflictregel niet alleen over de hoofdvraag maar ook over de voorvraag.
De heersende leer in Nederland is die van de zelfstandige aanknoping, art. 10:4 BW. Maar op dit
uitgangspunt bestaan uitzonderingen zoals in art. 10:19 lid 1 BW.
Renvoi (herverwijzing) is volgens de heersende Nederlandse opvatting in beginsel af te wijzen, art.
10:5 BW. Dit is ook in overeenstemming met een groot aantal verdragen en verordeningen. Het
buitenlandse conflictenrecht speelt wel een rol wanneer het Nederlandse IPR zich bedient van
eenzijdige conflictregels die de reikwijdte van het Nederlandse recht aangeven. Voor situaties
daarbuiten bepaalt het buitenlandse conflictenrecht dan het toepasselijke recht.
Aanknopingsovermacht doet zich voor wanneer een vreemde rechtsorde het eigen conflictenrecht ten
koste van het Nederlandse conflictenrecht toepast op het in dat land gelegen vermogen. Dit kan het
resultaat hebben dat he tin het buitenland gelegen vermogen door een ander recht wordt beheerst dan
het overige vermogen. Dit kan ten aanzien van roerend goed en van onroerend goed een rol spelen.
Voor het huwelijksvermogensrecht, het partnerschapsvermogensrecht en het erfrecht is in art. 10:46,
10:81 en 10:147 een compensatieregel opgenomen.
De problematiek van de aanpassing doet zich voort wanneer verwijzingsregels samenlopen en een
resultaat teweegbrengen dat in materieel opzicht onwenselijk is. Dit leerstuk heeft weinig aandacht
gekregen in Nederland en daardoor ontbreekt een heersende leer.
, Wanneer het toepasselijke aangewezen recht in strijd komt met fundamentele waarden van onze
rechtsorde, blijft toepassing van dat recht achterwege wegens strijd met de openbare orde, art. 10:6
BW. Het buitengrenscriterium: als de Nederlandse rechtssfeer niet of nauwelijks bij het concrete geval
betrokken is en ook indien toepassing van het vreemde onaanvaardbare recht tot een uitkomst zou
leiden die op zich genomen niet in strijd zou zijn met de openbare orde blijft dit recht buiten
toepassing. Hierbij kan worden gedacht aan grondrechten, non-discriminatiebeginsel,
rechtsstatelijkheid of de bescherming van Nederlandse belangen. Het buitengrenscriterium heeft een
absoluut karakter. Bij het binnengrenscriterium gaat het om vreemd recht dat op grond van zijn inhoud
aanvaardbaar is, maar niettemin buiten toepassing blijft wanneer in het concrete geval de toepassing
zou leiden tot een gevolg dat naar Nederlandse opvattingen niet mag worden geduld. De concrete
omstandigheden van het geval en de mate van betrokkenheid van de Nederlandse rechtsorde spelen
hierbij een belangrijke rol. Dit heeft een relatief karakter. De Nederlandse rechter zal in concreto ook
rekening moeten houden met supranationale dimensies van openbare orde (EU en EVRM). Volgens de
HR dient de leemte na het inroepen van de openbare orde exceptie te worden ingevuld aan de hand
van de Nederlandse lex fori.
In het geval van voorrangsregels gaat de voorrangsregel voor het toepasselijk aangewezen recht. Art.
10:7 BW. In het geval van een buitenlandse voorrangsregel, moet het geval nauw verbonden zijn met
dat andere land en de bepalingen volgens het recht van dat land kunnen worden aangemerkt als
voorrangsregel. Maar een verplichting om een buitenlandse voorrangsregel toe te passen bestaat niet.
In art. 10:12 BW is een algemene conflictregel neergelegd inzake het toepasselijke recht op de vorm
van rechtshandelingen en rechtsfeiten. Een rechtshandeling is naar de vorm geldig wanneer deze
voldoet aan de vormvereisten van de lex causae of de lex loci actus. Bijzondere regels in boek 10 wat
gaan voor art. 12. En ook regels uit verdragen en verordeningen wat betreft de vorm gaan voor op art.
10:12 BW.
Art. 10:9 BW bevat de fait accompli-exceptie. Dit heeft alleen gelding indien het niet bestreken wordt
door een EU-verordening of een verdrag, of indien toepassing daarmee verenigbaar is. Het bevat drie
elementen, hieraan moet cumulatief zijn voldaan:
1. De Nederlandse conflictregel verwijst naar een ander recht dan de conflictregel van de
betrokken vreemde staat.
2. Bij betrokkenen leeft het gerechtvaardigd vertrouwen dat hun rechtspositie wordt bepaald
door het door de conflictregel van de betrokken vreemde staat als toepasselijk aangewezen
recht.
3. Het niet toekennen van die, door het ingevolge de conflictregel van de betrokken vreemde
staat aangewezen gerecht, bepaalde rechtspositie levert een onaanvaardbare schending op van
dat gerechtvaardigd vertrouwen of van de rechtszekerheid.
De rechter is niet verplicht de exceptie toe te passen. Toepassing van de exceptie moet uitzonderlijk
zijn, alleen voor de gevallen waarin partijen ernstig onrecht zou worden aangedaan als geen rekening
gehouden werd met hun verwachtingen ten aanzien van het toe te passen recht.
Hoofdstuk 22: Internationaal bevoegdheidsrecht
Het Nederlandse internationale bevoegdheidsrecht wordt voornamelijk bepaald door verdragen en
verordeningen, pas als die niet van toepassing zijn, kom het commune Nederlandse internationale
bevoegdheidsrecht (voornamelijk Rv) in aanmerking. Het gaat om de rechtsmacht van de rechter. Op
internationaal niveau worden de werkzaamheden doorgaans door de Haagse conferentie uitgevoerd.
Deze zijn onderwerpgericht. Daarnaast hebben we ook de EU.
Hoofdstuk 23, §1-5: De Brussel Ibis-verordening. §1 Algemeen - §5 De algemene regel: forum rei
De Brussel Ibis-verordening: betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de
tenuitvoerlegging van de beslissingen in burgerlijke en handelszaken is van toepassing vanaf 10
januari 2015. De verordening is ook van toepassing in Denemarken. Alle gerechten van een lidstaat
zijn bevoegd om prejudiciële vragen over de verordening te stellen aan het HvJ. De vraag moet een