Een samenvatting van de leerdoelen: scheikunde en bloedchemie. Voor deze samenvatting is gebruik gemaakt van het Leerboek dialyseverpleegkunde. Dit vak is onderdeel van EPA 1 van de opleiding tot dialyseverpleegkundige aan het LUMC
Lesvoorbereiding: Scheikunde en bloedchemie basis
Gebruikte literatuur: Leerboek dialyseverpleegkunde
• hoofdstuk 1.3. ‘Elementaire natuur-en scheikunde’;
• hoofdstuk 4.7 ‘Stoornissen in het zuur-base evenwicht’.
• Herhaal de leerstof die je hebt gekregen tijdens de basismodule A1 over: respiratie en milieu
interne
Formuleer de basisbegrippen van de elementaire natuur- en scheikunde.
Atomen: In de natuur- en scheikunde verstaan we onder materie datgene wat ruimte inneemt.
Alle materie is opgebouwd uit deeltjes, die atoom worden genoemd. Dit Griekse woord betekent
‘ondeelbaar’, maar dat is niet meer van toepassing sinds kernsplitsing mogelijk is geworden.
Alle materie bestaat uit atomen. Deze atomen komen voor in vele soorten verbindingen. Elk atoom
bestaat uit een kern waaromheen elektronen draaien in verschillende banen, ongeveer zoals de
planeten om de zon. De kern is opgebouwd uit protonen en neutronen. Protonen hebben een
positieve lading, neutronen hebben geen lading en elektronen hebben een negatieve lading.
Elementen en moleculen: Atomen
van dezelfde soort kunnen ook in
grotere aantallen voorkomen; men
spreekt dan over elementen. Zo is
zilver een element, omdat het
bestaat uit atomen zilver. Sto en die
zijn opgebouwd uit twee of meer
(verschillende) atomen, heten
verbindingen en het kleinste deeltje
van een verbinding heet molecuul.
Een molecuul is dus opgebouwd uit
atomen.
Periodiek systeem: Er zijn nu 112
soorten atomen of elementen
bekend. Ze worden onderscheiden
in metalen en niet-metalen en zijn
gerangschikt naar hun
atoomnummer in het periodiek
systeem.
•Atoomnummer: Het
atoomnummer wordt bepaald door
het aantal protonen in de kern. Dat
is gelijk aan het aantal elektronen
die eromheen draaien, omdat een
atoom in principe elektrisch neutraal
is. Het massagetal is de som van het
aantal protonen en neutronen in de
kern van het atoom. Het aantal
protonen, dus het atoomnummer,
bepaalt het soort element. De
functie van de neutronen is het bij
elkaar houden van de kern. Als er
alleen protonen in de kern aanwezig
zouden zijn, zou deze immers door
de elkaar afstotende positief
geladen protonen uit elkaar vallen.
•Isotopen: Het aantal neutronen in
de kern kan wel eens verschillen,
vooral bij de atomen met een hoger
massagetal. Dan spreekt men van
ff
, isotopen. Chemisch gezien zijn isotopen identiek, maar de massa verschilt. Van vrijwel alle
elementen zijn isotopen bekend. Het aantal neutronen kan groter of kleiner zijn dan eigenlijk bij
het element behoort. Chloor kan 18 of 20 neutronen bevatten per atoom. Beide vormen komen
door elkaar heen voor. Zo zijn ook van jodium diverse isotopen bekend, zoals 131I en 125I.
• Elementen: Van de elementen in het periodiek systeem zijn nu meer dan een miljoen
verbindingen bekend en er worden nog steeds veel nieuwe gemaakt. Het eerste en daarmee
ook het kleinste element in het periodiek systeem is waterstof of hydrogenium (H). Het heeft in
de kern één proton, geen neutronen, en om de kern draait één elektron. Dat is ook nodig om de
lading van het atoom neutraal te houden.
Elektronen: elektronen draaien in banen om de kern. Hoe meer massa de kern bevat, hoe meer
elektronen er omheen draaien in des te meer banen.
• Ionen: Het opnemen van elektronen in de buitenste baan leidt tot een verbreking van het
evenwicht tussen kernlading en elektronenlading. Het atoom krijgt dan ook een negatieve
lading.
• Voor elementen met weinig elektronen in de buitenste schaal is het gemakkelijker om die
elektronen af te stoten of weg te laten halen door een element dat die elektronen er juist
graag bij wil hebben. In dat geval wordt ook het evenwicht tussen kernlading en
elektronenlading verbroken en is er sprake van een positief geladen atoom. Deze positief
of negatief geladen atomen noemen we ionen.
• Er zijn dus positieve en negatieve ionen. In dit verschil in elektrische lading zit de kracht
van de chemische verbinding. Een voorbeeld is de verbinding tussen natrium en chloor
(Na en Cl). Na-atomen hebben één elektron in hun buitenste schil en Cl-atomen hebben er
zeven. Het elektron van Na verplaatst zich naar de buitenste schil van het Cl. Zo ontstaan
er positieve Na-ionen en negatieve Cl-ionen. Dat wordt geschreven als Na+ en Cl–.
Atoom- en molecuulmassa: Zoals uit het voorgaande blijkt, hebben atomen een verschillende
massa. Omdat Na 23 keer meer massa heeft dan H en dus ook 23 keer zo veel weegt, zal 1 gram
H-atomen evenveel atomen bevatten als 23 gram Na-atomen. Het aantal grammen van een
element, gelijk aan de atoommassa van dat element, noemt men een gramatoom of mol.
Hetzelfde geldt voor moleculen. De molecuulmassa van water of H2O is dus (2 × 1) + 16 = 18.
Grammolecuul of mol: Een grammolecuul of mol is zo veel gram van een stof als de
molecuulmassa bedraagt. Een duizendste hiervan wordt millimol genoemd. Dus een mol helium is
4 gram, een mol NaCl is 58,5 gram, een mol KCl is 75,5 gram, een mol NaHCO3 is 84 gram en
een mol creatinine is 113 gram.
Molecuulmassa’s worden vaak uitgedrukt in dalton. Een molecuul albumine weegt dan 68.000
dalton, de som van de erin aanwezige elementen.
Middelmolecuul: Middelmoleculen zijn sto en met een molecuulmassa tussen 500 en 2000
dalton, die nog wel gedialyseerd worden maar langzamer dan kleinmoleculaire sto en.
Klein moleculaire sto en: moleculen met een lage atoommassa (tot 500D) zijn gemakkelijk uit te
dialyseren.
Middelmoleculen: molecuulmassa 500-2000D wel uit te dialyseren, maar langzaam.
Groot moleculaire sto en: (bijvoorbeeld eiwitten) niet uit te dialyseren.
Soorten bindingen:
• Covalent: Omdat waterstof maar één elektron heeft, zoeken twee atomen waterstof elkaar op;
hun elektronen gaan in een achtbaan om de beide kernen draaien en blijven bij elkaar als H2.
Dit heet een covalente binding of ook wel atoombinding. Hetzelfde verschijnsel doet zich onder
meer ook voor bij O2, N2 en Cl2.
• Elektrovalent: Daarnaast is er de elektrovalente binding zoals tussen ionen. Calcium staat
bijvoorbeeld twee elektronen af en krijgt dan een tweewaardige valentie die positief is. Chloor
trekt een elektron aan en krijgt één negatieve valentie.
ffff ff ff
Voordelen van het kopen van samenvattingen bij Stuvia op een rij:
Verzekerd van kwaliteit door reviews
Stuvia-klanten hebben meer dan 700.000 samenvattingen beoordeeld. Zo weet je zeker dat je de beste documenten koopt!
Snel en makkelijk kopen
Je betaalt supersnel en eenmalig met iDeal, creditcard of Stuvia-tegoed voor de samenvatting. Zonder lidmaatschap.
Focus op de essentie
Samenvattingen worden geschreven voor en door anderen. Daarom zijn de samenvattingen altijd betrouwbaar en actueel. Zo kom je snel tot de kern!
Veelgestelde vragen
Wat krijg ik als ik dit document koop?
Je krijgt een PDF, die direct beschikbaar is na je aankoop. Het gekochte document is altijd, overal en oneindig toegankelijk via je profiel.
Tevredenheidsgarantie: hoe werkt dat?
Onze tevredenheidsgarantie zorgt ervoor dat je altijd een studiedocument vindt dat goed bij je past. Je vult een formulier in en onze klantenservice regelt de rest.
Van wie koop ik deze samenvatting?
Stuvia is een marktplaats, je koop dit document dus niet van ons, maar van verkoper NurseW. Stuvia faciliteert de betaling aan de verkoper.
Zit ik meteen vast aan een abonnement?
Nee, je koopt alleen deze samenvatting voor €3,99. Je zit daarna nergens aan vast.