WEEK 6 | INTERNATIONAAL PUBLIEKRECHT
Literatuur :
- N.J. Schrijver, Internationaal publiekrecht als wereldrecht, Inleiding, H. 5.1-2, 8.4
- A. Nollkaemper, Kern van het internationaal publiekrecht, H.8.1-8.3, 8.6
Documenten :
- Wet Algemene Bepalingen (EIR, p. 5)
- Wetboek van Strafrecht (EIR, p. 5)
- Wet Internationale Misdrijven (EIR, p. 16)
- 1982 UN Convention on the Law of the Sea (EIR, p. 170)
Jurisprudentie :
- Permanent Court of International Justice, The case of the S.S. “Lotus” (France v. Turkey), Judgment of 7
September 1927 (EIR, p. 461, para. 44-46)
- International Court of Justice, Case Concerning the Arrest Warrant of 11 April 2000 (Democratic Republic
of the Congo v. Belgium) joint Separate Opinion of Judges Higgins, Kooijmans and Buergenthal (EIR, p.
540, para. 40-61)
- Hoge Raad, 6 april 1915 (Azewijnse paard), NJ 1915, p. 427, ECLI:NL:HR:1915:BG9430
LITERATUUR
8 ENKELE KLASSIEKE HOOFDSTUKKEN VAN HET INTERNATIONALE PUBLIEKRECHT ALS
WERELDRECHT
8.4 Bescherming door de staat van zijn onderdanen in den vreemde
Het internationale publiekrecht heeft altijd veel aandacht gehad voor de bescherming door de staat van zijn
onderdanen in den vreemde. Deze wordt ook wel diplomatieke bescherming genoemd. Het internationale
publiekrecht erkende het recht van de staat om in te grijpen als zijn onderdanen in een andere staat
onrechtmatig werden behandeld. De beschaafde staten eisten dat hun onderdanen die zich in het
buitenland bevonden door de plaatselijke overheid zouden worden beschermd. Die rechtsbescherming
betrof lijf, leven en goed.
In het internationale publiekrecht ging later de vraag spelen of een gaststaat gerechtigd goederen van
vreemdelingen in het algemeen belang te onteigenen. Die vraag werd van groot belang toen sommige
staten naar een ander economisch-systeem overgingen. Op dit gebied van nationalisatie botsten de
opvattingen van de oude landen met die van de ontwikkelingslanden.
Door de oude landen werd het recht om te nationaliseren, mits in het algemeen belang, wel erkend maar
tegenover vreemdelingen moest een ‘internationale minimumstandaard’ in acht genomen worden, die bij
nationalisatie schadevergoeding inhoudt die voldoende, doeltreffend en onmiddellijk zou moeten zijn. Dit is
de zogenoemde triple standard.
De ontwikkelingslanden stonden doorgaans op het standpunt dat de staat soeverein is en dus het recht
heeft de eigen rechtsorde te bepalen. De vreemdeling mag zich niet beklagen als hem zijn bezittingen
worden ontnomen, mits dat geschiedt volgens een algemene regeling die ook geldt voor de eigen
onderdanen. Deze ‘nationale of gelijkheidsstandaard’ wordt aangeduid als de ‘Calvo-doctrine’. Naar deze
opvatting is nationalisatie toelaatbaar onder internationaal publiekrecht mits niet wordt gediscrimineerd ten
aanzien van vreemdelingen.
Inmiddels bestaan er bijna 3000 bilaterale investeringsbeschermingsverdragen die de bevordering en
bescherming van investeringen van investeerders van het ene land in het andere verdragssluitende land
regelen. Onteigening en nationalisatie zijn onder het geldende internationale recht in beginsel niet
verboden, mits daarbij niet gediscrimineerd wordt, deze in het publieke belang zijn, adequate
schadevergoeding betaald wordt en een onafhankelijke geschillenbeslechtingsprocedure over de
modaliteiten van onteigening en nationalisatie openstaat.
, Bij dit en andere onderwerpen is de afbakening van de nationale rechtsmacht nodig geweest. Het nationale
recht geldt immers niet slechts territoriaal. Zowel de onderdaan als de onderneming neemt een stuk van
zijn nationaal recht met zich mee als zij in het buitenland economische activiteiten ontplooien. Iedere staat
regelt zijn nationale rechtsmacht zelf, maar heeft daarbij geen onbeperkte vrijheid in het internationaal
recht. Dus er is geen bevoegdheid om de eigen competentie onbeperkt zelf te bepalen.
Het internationale publiekrecht trekt hier grenzen, zoals in de Lotus-zaak (1927) uitdrukkelijk werd beslist. In
deze zaak had het Permanente Hof van Internationale Justitie (een soort IGH) te beoordelen of de Turkse
strafwet door de Turkse strafrechter mocht worden toegepast op een Fransman die op volle zee, door
aanvaring van zijn schip met een Turks schip, de dood van een Turk had veroorzaakt. Het hof concludeerde
dat de Turkse wet niet in strijd was met het internationale publiekrecht, maar dat in het algemeen wel
grenzen bestonden onder internationaal publiekrecht, die de staat niet mocht overschrijden bij het bepalen
van de toepasselijkheid van zijn wetten.
HOORCOLLEGE
1. Inleiding
2. Rechtsmacht
1. Handhaving
2. Wetgeving
1. grondgebied
3. Rechtspraak
2. RECHTSMACHT
1. Grondslag
Dit begrip is tot ontwikkeling gekomen na 1648, de Vrede van Westfalen. Deze vrede was van
fundamenteel belang voor het internationaal publiekrecht. In de verdragen is het beginsel van
soevereiniteit vastgelegd, waaruit twee gevolgen rollen: (1) staten juridisch gelijk en (2) rechtsmacht
binnen eigen staat. DUS uit soevereiniteit vloeit de bevoegdheid / de rechtsmacht voort ten aanzien van
personen, gevallen en goederen binnen dat grondgebied. Dit is te vinden in de volgende jurisprudentie:
Jurisdictional Immunities of The State para. 57 (EIR p. 604).
2. Reikwijdte
De reikwijdte van de rechtsmacht van staten wordt bepaald door de regels van het internationaal
publiekrecht.
3. Manifestaties
De belangrijkste vraag is onder welke omstandigheden rechtsmacht mag worden uitgeoefend. Om de
grenzen te kunnen vaststellen moet er onderscheid worden gemaakt tussen de verschillende
manifestaties van rechtsmacht.
De drie manifestaties van rechtsmacht:
Het openbaar gezag van een staat kan op verschillende manieren blijken, namelijk door middel van
(1) handhaving
(2) wetgeving
(3) rechtspraak
Voor elke manifestatie voor rechtsmacht gelden aparte regels van internationaal publiekrecht ten
aanzien van de reikwijdte van die uitoefening van staatsgezag.