Mondzorgkunde jaar 1
Periode 1: Zenuwstelsel, sensorisch stelsel, motorisch stelsel, hormoonstelsel
Zenuwstelsel
Algemene functies zenuwstelsel
- Organisatie, regulatie en coördiinatie
o Regulate van actviteiten van weefsels en organen
Bij veranderingen in of buiten het lichaam worden organen en weefsels
geremdi of juist gestimuleerdi, bv. hard wegrennen in een levensbedreigende
situate
o Coördinate van actviteiten van weefsels en organen
Meerdere organen moeten samenwerken om een proces tot werking te
brengen, bv. spreken: borstkas, stembanden, keel- en mondholte, tong en
wangen moeten samenwerken
o Regulate en coördinate van vegetateve functes
De 5 stelsels moeten samenwerken om hun werk te dioen. Dit gebeurt
buiten die wil om. De stelsels zijn: circulate, spijsvertering, uitscheiding,
ademhaling en begrenzing door de huid
o Coördinate van contacten met de buitenwereld
Reageren op verandieringen in die buitenwereldi
o Coördinate van de psychische functes
Bewustzijn en zelfewustzijn, leren en herinneren, stemmingen en emotes,
denken, dromen, fantaseren.
Je lichaam moet kunnen reageren op de buitenwereld (kou/warmte) maar ook op wat er
in je lichaam gebeurt. Je moet bv. niet gaan hardlopen tjdens het verteren van een
maaltjd.
- Sensorische input: opvangen van prikkels door sensoren. Dit gebeurt in de hersenen, alle
zenuwen komen hier samen.
- Verwerking: doorgeven van informate nar een bepaalde plaats in de hersenen. Hier wordt
de informate beoordeeld en de hersenen bepalen of en hoe het lichaam hierop gaat
reageren. Dit gebeurt in het centrale zenuwstelsel.
- Motorische output: wanneer het lichaam gaat reageren op de informate sturen de hersenen
remmende of stmulerende impulsen naar de organen die de acte moeten uitvoeren. Deze
organen noem je effectoren; het zijn altjd spieren of klieren.
Centraal en perifeer zenuwstelsel
Het zenuwstelsel bestaat uit 2 delen: het centrale en het perifere zenuwstelsel
1. Het centrale zenuwstelsel: de hersenen en het ruggenmerg. De hersenen vormen 98% van
het totale zenuwstelsel en ze bestaan uit de:
- Grote hersenen Cerebrum
- Tussenhersenen Diencephalon
- Hersenstam Truncus cerebri
- Kleine hersenen Cerebellum
2. Het perifere zenuwstelsel: buiten de schedel en wervelkolom, verbindiingswegen tussen het
centrale zenuwstelsel en die rest van het lichaam. Tot het perifere zenuwstelsel behoren:
- De hersenzenuwen
- De ruggenmergzenuwen
- De grensstreng
- De zenuwen van het vegetateve zenuwstelsel
, Mondzorgkunde jaar 1
Periode 1: Zenuwstelsel, sensorisch stelsel, motorisch stelsel, hormoonstelsel
Functionele indeling zenuwstelsel
Integratie
Het zenuwstelsel heef als taak het hele lichaam als geheel te laten functoneren. Er zijn 2 soorten
integrate: vegetateve en animale integrate.
- Vegetatief (autonoom/onwillekeurig)
o De actviteiten van de 5 vegetateve stelsels worden nauwkeurig op elkaar afgestemd
o Verloopt onbewust
o Vb: bloeddrukregulate, regulate van de darmactviteit en de ademfrequente
o De efectoren zijn glad spierweefsel, hartspierweefsel en klierweefsel
o Bestaat uit 2 delen:
(ortho)sympaticus (actef): adrenaline/epinefrine/noradrenaline
parasympaticus (in rust): acetylcholine
- Animaal (willekeurig)
o Verloopt bewust
o Vb: communicate en gedrag
o De efectoren zijn de dwarsgestreepte (skelet)spieren
Hiërarchie
Er zijn verschillende niveaus in het zenuwstelsel. De grote hersenen vormen het hoogste niveau.
Hoe dichter naar het ruggenmerg, hoe lager het niveau wordt.
Richting van het signaal
Afferente banen: impuls loopt van perifeer naar centraal, aanvoer van informate naar de hersenen
(sensibel)
Efferente banen: impuls loopt van centraal naar perifeer, afvoer van informate, signalen lopen van
het CZS weg (motorisch) naar de spieren/klieren
Zenuwcel
Er zijn 2 typen cellen te onderscheiden:
- Neuronen: doorsturen van impulsen
- Neuroglia: zorgt voor ondersteuning, bescherming en onderhoud van de neuronen
Neuronen
Een neuron heef 2 of meer draadvormige uitlopers, zenuwvezels.
Er zijn 2 typen zenuwvezels: axonen en dendrieten. Het axon
vervoert impulsen van het cellichaam af. Een neuron heef maar één
axon, maar heef meerdere diendirieten. Axonen zijn omgeven door
een vetlaagje, de myelineschedie. De onderbrekingen tussen de
schedes heten insnoeringen van Ranvier. Het uiteinde van het axon
is vertakt en het uiterste puntje van elke tak is iets verbreed. Met
die verbredingen maakt de axon contact met andere zenuwcellen;
de impulsen worden hier overgedragen.
Dendrieten zijn meestal vrij kort, ze ontvangen impulsen van andere zenuwcellen en vervoeren die
naar het eigen cellichaam toe.
, Mondzorgkunde jaar 1
Periode 1: Zenuwstelsel, sensorisch stelsel, motorisch stelsel, hormoonstelsel
Er zijn 3 soorten neuronen:
1. Sensibele neuronen: aferent, vervoeren impulsen vanaf de sensoren in het lichaam naar het
CZS, van perifeer naar centraal. Hebben maar één dendriet.
2. Schakelneuronen: liggen in het CZS. Impulsen van de ene op de andere zenuwcel
overdragen. Korte dendrieten en korte axon.
3. Motorische neuronen: eferent, vervoeren impulsen vanuit het CZS naar de periferie; de
spieren en de klieren. Hebben een lange axon
Neuroglia
Neuronen hebben een hoog stofwisselingsniveau, maar kunnen zelf geen voedingsstofen opslaan.
Neuroglia voorzien de neuronen contnu van zuurstof en voedingsstofen. Ook heef het een
beschermende functe. Binnen het centrale zenuwstelsel bestaat neuroglia uit meerdere typen
gliacellen. De neuroglia in het perifere zenuwstelsel bestaan uit schwanncellen.
Gliacellen
Er zijn ongeveer evenveel gliacellen als neuronen. Gliacellen (lijmcellen) houden de neuronen bij
elkaar en op hun plaats. Ook beschermen ze de neuronen, zodat ze niet met elkaar in contact komen.
Ze zijn in staat beschadigde neuronen op te ruimen. Er zijn 5 typen gliacellen:
1. Astrocyten: voorzien neuronen van voedingsstofen en verwijderen afvalstofen. Ze staan in
contact met capillairen en neuronen. Ruimen beschadigde neuronen op d.m.v. fagocytose.
Na het opruimen vullen ze de ruimte op met een soort litekenweefsel.
2. Oligodiendirocyten: de uitlopers vormen een myelineschede om het axon. Myeline bestaat
voor 80% uit vet en 20% uit eiwit.
3. Microgliocyten: ruimen beschadigde cellen, lichaamsvreemde stofen en micro-organismen
op d.m.v. fagocytose. Het zijn de kleinste gliacellen.
4. Ependiymcellen: trilhaarcellen, produceren hersenvocht (liquor) en spelen een rol bij de
circulate hiervan.
5. Schwanncellen: komen voor in het perifere zenuwstelsel. Zijn vele keren om het axon
gewikkeld en voorzien de axon van een myelineschede. Hebben een verzorgende en
ondersteunende functe. Spelen een rol bij de impulsgeleiding.
Witte stof en grijze stof
Witte stof
Axonen met een myelineschede. Wite stof is de geleidingsweg waarlangs impulsgeleiding
plaatsvindt. Tot de wite stof behoren de zenuwen in het perifere zenuwstelsel en de banen in het
centrale zenuwstelsel.
Zenuwen
Een zenuw (nervus) is opgebouwd uit bundels van honderden axonen. Elke bundel wordt omgeven
door een perineurium (bindweefselmantel). Om de zenuw zelf zit het epineurium. Een
doorgesneden zenuw is wit van kleur, omdat de myeline overheerst. Gemengdie zenuwen zijn
zenuwen die zowel eferente als aferente zenuwvezels bevaten.
Banen
Een baan (tractus) is ook een bundel gemyeliniseerde axonen, maar dan binnen het centrale
zenuwstelsel. Alle axonen hebben diezelfdie oriëntatie. De korte banen die de verschillende delen
binnen de hersenen met elkaar verbinden worden associatiebanen en commissuren genoemd.