Nederlands toetsweek periode 3 vwo 5
Leesvaardigheid
Leeststrategieën
Leesdoel Leesstrategie
Onderwerp vaststellen Oriënterend lezen
Snel bepalen of een tekst bruikbaar of
interessant is
Deelonderwerpen vaststellen Globaal lezen
De tekst helemaal goed begrijpen Intensief lezen
De hoofdzaken van de tekst vinden
Bruikbare informatie (in een tekst) vinden Zoekend lezen
De betrouwbaarheid van de informatie en Kritisch lezen
de argumentatie in een tekst beoordelen
De inhoud van een tekst onthouden Studerend lezen
Schrijfdoelen
Schrijfdoel Voorbeelden
(+ tekstsoort)
Amuseren De auteur wil zijn lezers vermaken door Romans, verhalen,
(Amuserende iets te vertellen wat leuk, spannend, gedichten, strips
tekst) aangrijpend of interessant is.
Informeren De auteur wil kennis overbrengen op zijn Uiteenzetting, handleiding,
(Informerende lezers. Hij legt iets uit, hij beantwoordt gebruiksaanwijzing,
tekst) een vraag, hij draagt oplossingen aan instructie, recept,
voor een probleem of hij geeft een studieboek, informatieve
historisch overzicht van iets. folder, rapport,
nieuwsbericht,
familiebericht, notulen
Opiniëren De auteur geeft lezers de gelegenheid Beschouwing, essay,
(Beschouwende zich een mening te vormen over een recensie (bespreking van
tekst) onderwerp. Hij geeft bijvoorbeeld de een boek, film, toneelstuk,
voor- en nadelen van een verschijnsel, cd), verslag, discussiestuk
verschillende meningen van deskundigen
en betrokkenen over de kwestie, de
oorzaken en gevolgen van het probleem,
verschillende oplossingen en de voor- en
nadelen van die oplossingen.
Overtuigen De auteur wil dat de lezers zijn mening Betoog, ingezonden brief,
(Betogende (standpunt) over een bepaalde kwestie redactioneel commentaar,
teksten) overnemen. Hij geeft argumenten voor column
zijn standpunt en weerlegt soms
tegenargumenten.
Activeren De auteur wil de lezers ertoe aanzetten Reclamefolder, brochure,
(Activerende iets te gaan doen. direct mail, advertentie,
tekst) affiche/poster, flyer
, Tekstopbouw
Inleiding
- Meestal de eerste twee/drie alinea’s
- Geeft aan wat het onderwerp van de tekst is.
- Trekt de aandacht. Van de lezer met behulp van actualiteit, geschiedenis, anekdote,
voorbeeld of het belang voor de lezer.
- Bij een beschouwing staat er een vraagstelling of probleemstelling in de inleiding.
- In een betoog staat in de inleiding vaak de stelling die de schrijver verdedigd, dit is
dan de hoofdgedachte van de tekst. (Kan als vraag geformuleerd zijn)
Middenstuk
- Behandelt diverse aspecten van het onderwerp: deelonderwerpen.
o Gevolgen
o Voordelen
o Oplossingen
- Om aan te geven bij welke alinea een deelonderwerp begint/eindigt gebruik je bijv.
structurerende zinnen, alineaverbanden en signaalwoorden en typografische
kenmerken.
Slot
- De laatste alinea(‘s) van een tekst.
- Bevat vaak de conclusie van de tekst (dit is dan de hoofdgedachte).
- Bevat soms een samenvatting, aanbeveling, aansporing, afweging (van voor- en
nadelen) of een toekomstverwachting.
Tekststructuren
Argumentatiestructuur
Inleiding Stelling, standpunt (eventueel als vraag)
Middenstuk Argumenten voor de stelling,
tegenargumenten (+ weerlegging)
Slot Herhaling stelling (of beantwoording vraag)
Aspectenstructuur
Inleiding Onderwerp
Middenstuk Diverse aspecten van het onderwerp
Slot Samenvatting
Probleem/oplossingstructuur
Inleiding Probleem
Middenstuk Gevolgen (waarom is het een probleem?)
Oorzaken
Oplossingen
Slot De beste oplossing/ samenvatting/
aanbeveling