Persoonlijkheidspsychologie
HOOFDSTUK 1: INTRODUCTIE
Persoonlijkheidspsychologie: psychologie van verschillen tussen mensen <-> algemene psychologie
(functieleer, sociale psychologie, algemene wetmatigheid).
Persoonlijkheid: verzameling van psychologische kenmerken/trekken en psychologische mechanismen
die een individu typeren, die op een relatief duurzame manier georganiseerd zijn, en die de interactie van
een persoon met en diens aanpassing aan zijn omgeving beïnvloedt.
PERSOONLIJKHEID IS EEN SAMENVOEGING VAN VERSCHILLENDE KARAKTERTREKKEN
- Hoe veel eigenschappen zijn er?
- Hoe zijn de eigenschappen verdeeld?
- Waar komt de eigenschap vandaan?: Hoe ontwikkelt de eigenschap zich?
- Wat hangt samen met wat en wat zijn de consequenties van elke trek?
VB: Big Five
PERSOONLIJKHEIDSKENMERKEN ZIJN GOED VOOR
- Het beschrijven van personen en verschillen hiertussen
- Het verklaren van gedrag
- Het voorspellen van toekomstig gedrag
DOEL PERSOONLIJKHEIDSPSYCHOLOGIE
a. Beschrijven – tussen individuen (interindividuelle verschillen)
- Van verschillen: op welke domeinen verschillen mensen van elkaar?
- Van verbanden: tussen welke verschillen met wat hangen zulke verschillen samen?
- Interindividuele verschillen -> tussen individuen
- Intergroepverschillen -> tussen groepen (veel soorten groepen mogelijk, denk aan sekse,
landen, wijken etc).
- Intra-individuele verschillen -> binnen een persoon (over condities, situaties, tijdstippen). VB:
de acteur die thuis agressief is, maar in het openbaar totaal niet.
- ,Interindividuele verschillen in intra-individuele verschillen
b. Verklaren van verschillen: wat ligt er aan de basis van deze verschillen Op wat voor soort vlakken
kunnen mensen van elkaar verschillen, psychologisch gezien.
- Proximale verklaringen: factoren die in de tijd min of meer samengaan met te verklaren
verschillen.
- Distale verklaringen: factoren die verderaf liggen in die tijd (uit eigen levensgeschiedenis of die
eigen levensgeschiedenis overstijgen)
Meerdere soorten verschillen mogelijk, op verschillende niveaus.
Beschrijven van verschillen waarin?
- Trek
- Motieven (waarom gedraagt iemand zich zoals hij zich gedraagt
- Emoties (positief & negatief en duur & fluctuaties)
- Zelf (Big 5)
Beschrijven van verbanden tussen verschillen
- Verschillen op vlak van 1 variabele (vb: zelfwaardering).
o In verband brengen met verschillen op vlak van andere variabele (vb agressie over
situaties)
Hoe hangen deze twee samen?
Voorbeeld: fictief experiment ter illustratie van doelstelling persoonlijkheidspsychologie
Vraagstelling: waarvan gaan mensen het beste leren?
Opdracht: Puzzel oplossen gedurende 10 trials
Manipulatie: 3 condities: Neutraal (goed oplossing = feedback), beloning (50 cent per juiste uitvoering),
straf (50 cent afgeven uit pot van 5 euro).
Deelnemers doorlopen de drie condities: hoeveel keer is de taak juist opgelost?
Persoonlijkheidspsychologie staat niet alleen op zich, maar heeft implicaties voor alle
toepassingsgebieden van de psychologie:
, 1. Organisaties, bedrijven -> voorbeeld Rutte
2. School/onderwijs -> beroepskeuze testen
3. Klinische psychologie (gewone persoonlijkheidstrekken, persoonlijkheidspathologie) -> vb
neuroticisme heeft meer kans om stoornis te ontwikkelen
4. Sociale psychologie
5. Neuro/biopsychologie
In het dagelijks leven:
- Tests (vrijwillig)
- Volop aanwezig in media (veel media-aandacht onderzoek, veel verwijzingen naar
persoonlijkheidstrekken)
PERSOONLIJKHEIDSMECHANISME
- Inputs: invloeden van buitenaf
- Decision rules: het laten nadenken over bepaalde zaken
- Outputs: het gedrag wat ze vertonen op basis van bovenstaande twee.
Input -> beslissingsregel -> output
Extravert persoon zal in situatie op zoek gaan naar mensen om mee te interacteren. Op basis van cues
die hij oppikt beslist hij hoe te handelen.
GEORGANISEERD
Organized: dat alle karakterkenmerken met elkaar zijn gelinkt. Onze karakterkenmerken passen zich aan
elkaar aan en aan de situatie.
Influential forces: dat karaktereigenschappen effect kunnen hebben op anderen (hoe we denken, voelen,
gedragen, interacteren etc met oa anderen).
INTERACTIES MET SITUATIES
- Percepties: hoe we de omgeving zien/interpreteren. VB: denken dat een mail anders bedoeld is.
- Selectie: de manier waarop we met een situatie omgaan. VB: hoe we onze vrienden kiezen, welke
klassen, banen etc.
- Evocatie onbewuste reacties op anderen.
- Manipulaties: Hoe we anderen willen beïnvloeden.
3 LEVELS VAN EEN PERSOON
1. Je bent zoals iedereen (menselijke aard): Iedereen kan een taal, iedereen heeft eigenschappen.
VB: Need to belong, capacity for love.
2. Je bent zoals een paar (bijv een groep mensen): Iedereen heeft andere eigenschappen, de een
is introvert en de ander een sensationseeker.
VB: Variatie op need to belong, groepsverschil (mannen agressiever dan vrouwen)
3. Je bent uniek/zoals niemand anders
VB: de manier waarop iemand een emotie toont.
Tegenstelling tussen nomothetisch (algemene regels stellend) vs idiografisch (beschrijving van een)
onderzoek. Elk niveau is belangrijk.
ONS PERSOONLIJKHEID BEPAALT
- Hoe we ons gedragen
- Hoe we ons voelen
- Hoe we over onszelf denken
- Hoe we over anderen denken
- Welke omgevingen we selecteren
5 WETENSCHAPPELIJKE STANDAARDS OM PERSOONLIJKHEIDSTHEORIEËN TE
EVALUEREN
1. Heuristieke waarde (heuristic value): Leidt de theorie tot nieuwe ontdekkingen? Laat de theorie toe
om op systematische wijze tot nieuwe bevinden te komen? -> gids zijn voor onderzoekers:
genereren van hypotheses
2. Spaarzaamheid (parsimony): Bevat de theorie weinig voorstellen en assumpties? Kernassumptie
bereikt?
, 3. Predicties (testability): Kan de theorie empirisch getest worden?
4. Omvattendheid (comprehensiveness): Verklaart de theorie al de feiten en observaties in zijn
domein? Pontenieel om bevindingen te verklaren en te organiseren.
5. Interdisciplinair (compatibility and integration across domains and levels): Theorie mag geen
principes tegengaan uit andere domeinen.
Op dit moment niet echt een persoonlijkheidstheorie die aan al deze eisen voldoet.
6 GROTE DOMEINEN
Eigen verklaringen, sluiten elkaar niet uit. Persoonlijkheid wordt bepaald door:
1. Dispositioneel domein (trekken): hoe verschillen mensen van elkaar? – waarin verschillen ze het
meest en hoeveel verschillen ze.
2. Biologisch domein: mensen zijn collecties van biologische systemen en dit izjn bouwstenen voor
gedrag, gedachten en emoties. – Is persoonlijkheid genetisch of evolutionair?
3. Intrapsychisch domein (psychische factoren en motieven): onbewuste emoties (vb Freud).
Biologische processen bepalen gedrag, emoties en gedachten. Psychofysiologie en genetica.
4. Cognitieve en ervaringsdomein (cognitief-experiënteel/wensen, doelen, ervaringen, zelf-concept):
bewuste gedachten, overtuigingen en subjectieve gevoelens zijn belangrijk om personen te
begrijpen (bijv. interpreteren mensen situaties? Hoe zien we onszelf?)
5. Sociale en culturele domein (sociale posities, relaties, cultuur): persoonlijkheid heeft invloed op en
wordt beïnvloed door de sociale en culturele context (denk aan vrienden, familie, partner. Wat in de
ene cultuur normaal is en in de ander niet)
6. Aanpassingsdomein (stoornissen en aanpassingen aan stress en uitdagingen): Persoonlijkheid is
cruciaal in hoe we omgaan met en ons aanpassen aan dagelijkse zaken, het bepaalt hoe we ons
voelen. Disfunctionele eigenschappen: persoonlijkheidsstoornissen.
KORTE HISTORIE
In de Griekse oudheid al beschrijvingen (ook in China al tests op geschiktheid).
- Theophrastus (327 vc – 287 vc). Student bij school van Plato, collectie van
persoonlijkheidsschetsen (karakters), primitieve beschrijving (van persoonlijkheidstrekken/types).
- Francis Galton (1822-1911) en James McKeen Cattel (1860-1944): vooral met sensomotorische
taken.
- Alfred Binet (1857-1911): individuele verschillen in hogere processen zijn sterker dan deze in
elementaire sensorimotorische taken’. Ontwikkelt Echelle metrique de l’intelligence, later
omgevormd tot Stanford-Binet test.
3 stappen naar onderzoek van individuele verschillen in karakter
- William James (1980) en Sigmund Freud (1923). Ideeën: geen empirisch onderzoek.
- WO 1: recrutering, detectie van combatt stress (PTSS).
BEGRIPPEN
Persoonlijkheid is een verzameling van psychologische kenmerken/trekken en psychologische
mechanismen die een individu typeren, die op ene relatief duurzame manier georganiseerd zijn en die de
interactie van een persoon met en diens aanpassing aan zijn omgeving beïnvloedt. Trekken zijn op coherte
wijze aan elkaar gelinkt en zijn consistent over tijd en situaties.
Perceptie: Persoon neemt omgeving op een bepaalde manier waar
Selectie: Persoon selecteert omgevingen
Evocatie: Persoon lokt reacties uit van anderen (omgeving reageert dus op de persoon)
Manipulatie: Persoon beïnvloedt de omgeving (persoon reageert op omgeving)
Nomothetisch onderzoek: studie van groepen om algemene conclusies te kunnen trekken.
Idiografisch onderzoek: beschrijving van één (case-study).
Universaliteit: Elk mens is zoals alle anderen.
Individuele en groepsverschillen: zoals sommige anderen.
Uniek: zoals niemand anders
Need to belong: De drang om ergens bij te willen horen.
Inter-individueel: Tussen (groepen van) individuen.
Intra-individueel: Binnen individuen.
, HOOFDSTUK 2: ASSESSMENT, METING EN ONDERZOEKSDESIGN
4 SOORTEN GEGEVENS
1. S-data (self report): zelfrapportering, data van de persoon dmv interview/vragenlijst.
- Ongestructureerd: Open vragen, autobiografie, 20 statement test (TST). Vooral voor het meten
van centrale aspecten van iemands identiteit en bijv in cross- culturerele onderzoeken. Belang van
volgorde en antwoord.
o Nadeel: objectieve coderingsschema’s nodig om gegevens vergelijkbaar te maken over
personen.
- Gestructureerd: Zelfrapporteringsvragenlijst, waar/niet waar.
o Nadeel: weinig genuanceerd, want je geeft zelf aan of je de eigenschap hebt of niet.
Afhankelijk van motivatie en capaciteit van de persoon. Gebrek aan zelfkennis, alexithymie,
BIAS, sociaal wenselijk, geheugenbiassen.
o Voordeel: bepaalde informatie niet voor derden toegankelijk, interview: grondige kijk,
vragenlijst: weinig tijdsintensief/grote steekproeven.
Hoe gaan we hiermee om?
- Aanpassingen klassieke persoonlijkheidsvragenlijst
- Gecontextualizeerde vragenlijst
- Experience Sampling, dagboekonderzoek: opschrijven wat je op een dag doet.
Algemene nadelen van S-Data
- Afhankelijk van motivatie, capaciteit van persoon
- Alexithymie: beperking in het voelen van je eigen gevoelens/emoties.
- Gebrek aan zelfkennis
- Biassen (sociaal wenselijkheid, zelfrepresentatie, geheugenbiassen (positieve dingen beter
onthouden dan negatieve dingen)
2. O-Data (observer report): observatiegegevens. Evaluaties van anderen in zijn directe omgeving
(vrienden, familie etc) kijkt naar:
- Inter-rater reliability: in hoeverre komen de verschillende observaties overeen?
- Naturalistisc observation: natuurlijke omgeving vb: conflicthantering in gezin
- Artificial observation: vb: in het lab
o Nadeel: introduceren van bias (vb hostiele attribuatie). Agressieve mensen zien meer
agressie bij anderen.
o Voordelen: sommige biassen minder aanwezig (vb zelfrepresentatie), toegang tot andere
info (vb indruk op anderen), meerdere observatoren (interbeoordelaarsbetrouwbaarheid ->
wegwerken van idiosyncratische elementen)
3. T-data (test data): Meten van associaties tussen concepten (reactietijd) testgegevens (raciscme,
attitudes, politieke voorkeuren etc). Op een manier waarbij zelfrepresentatie omzeild wordt
(correleert slechts matig met expliciete meting).
- Gestandaardiseerde testen (reacties op bepaalde stimuli) om persoonlijkheid te meten.
o VB: projectieve technieken waarbij de proefpersoon stimuli aangeboden krijgt en moet
zeggen wat hij daarin ziet (Rorschach-test). In gestandaardiseerde omstandigheden
geplaatst, reactie op stimuli wordt gemeten (gedrag/antwoord als indicatie van
persoonlijkheid. Verschillende bronnen)
o Nadeel: risico voor faken, ecologische validiteit (voorgestructureerd gedrag vs alledaags
gedrag), manipulatie, invloed proefleider.