College 1
Grensoverschrijdende levering van goederen
De belastingplichtige is de btw-ondernemer van art. 7. Het belastbare feit is de
levering van art. 3, lid 1, sub a Wet OB. De plaats van levering is het land van vertrek
van art. 5, lid 1, sub a Wet OB. Vervolgens moet je kijken of er sprake is van een
vrijstelling. Ten slotte kijk je naar de maatstaf van heffing op grond van art. 8 lid 1 en
2 Wet OB. De maatstaf van heffing is de vergoeding. Het tarief staat in art. 9 Wet
OB. Voor producten die belast worden met een verlaagde btw-tarief, is dat art. 9, lid
2, sub b jo. Tabel II post a.6.
Om te kunnen spreken van een ICL moet je voldoen aan twee voorwaarden, namelijk
dat er een grensoverschrijdend vervoer is in het kader van de levering en dat de
afnemer de ICV aangeeft. Dat zijn de twee materiële voorwaarden. Je hoeft niet te
bewijzen dat de afnemer dat heeft gedaan, maar de afnemer zou dat wel hebben
moeten doen.
Het Hof van Justitie heeft in het arrest Teleos dat er eigenlijk vier voorwaarden zijn,
namelijk dat (1) de leverancier een btw-ondernemer is, (2) de afnemer is een btw-
ondernemer of een persoon die verplicht is intracommunautaire verwervingen aan
te geven in het land van aankomst van de goederen (3) de macht om als eigenaar te
beschikken over het goed moet op de afnemer zijn overgegaan (= levering), en (4)
de leverancier heeft aangetoond dat het goed naar een andere lidstaat is verzonden
of vervoerd en het grondgebied van de lidstaat van levering ingevolge deze
verzending of dit vervoer fysiek heeft verlaten. Niet vereist is dat er een geldig btw-
nummer is of dat de btw-nummer in het VIES-systeem is gecontroleerd. Je moet wel
kunnen bewijzen dat je het 0%-tarief mag toepassen en dat is wel makkelijk als je
een btw-nummer van de afnemer hebt.
Wie moet een ICV aangeven?
Een btw-ondernemer moet altijd een ICV aangeven, tenzij de afnemer uitsluitend
vrijgestelde prestaties verricht of tenzij de leverancier de vrijstelling kleine
ondernemers toepast. Verder moet je een ICV aangeven als je voor meer dan het
drempelbedrag van €10.000 koopt of als je opteert. Dit geldt voor ondernemers die
uitsluitend vrijgestelde prestaties verrichten en voor rechtspersonen anders dan
ondernemers. Dit zijn de gelijkgestelden van art. 1a lid 2 Wet OB.
Voor de gelijkgestelden geldt nog een extra regel. Je hoeft geen ICV aan te geven
als je niet meer dan €10.000 verwerft (jaar 1). Zodra je wel meer dan €10.000
verwerft, moet je het alles aangeven als ICV (jaar 2). In het volgende jaar moet je
ook ICV aangeven, ook al overschrijdt je in dat jaar de drempel niet (jaar 3). Als je in
jaar 4 de drempel ook niet overschrijdt en je in jaar 3 (het voorafgaande jaar) de
drempel niet overschrijdt, dan hoef je in jaar 4 geen ICV aangeven.
Soms wil je opteren om een ICV aan te geven als in het land waar het product
vandaan komt de btw hoog is en in je eigen land laag is, dan wil je natuurlijk de lage
btw betalen. Dan kan je opteren. Als je een btw-nummer aan een leverancier geeft,
dan mag de leverancier ervan uit gaan dat de afnemer opteert voor een ICV (art. 4
btw-uitvoeringsverordening).
Quick fix – bewijs nultarief per 1-1-2020
Er is een quick fix aangenomen om het nultarief te bewijzen. Je hoeft geen CTP te
zijn. Als de leverancier zelf vervoert, moet hij twee bewijsstukken hebben voor de
toepassing van het nultarief. Nu gelden (a) de transportdocumenten en (b)
transportverzekeringsovereenkomst, officieel document van een publieke autoriteit
1
, en ontvangstbevestiging van opslag als bewijsstukken. Het moet wel gaan om
bewijsstukken van twee verschillende partijen of anders van een bewijsstuk uit
categorie a en een bewijsstuk uit categorie b.
Als de afnemer het product vervoert, dan geldt hetzelfde, namelijk de twee niet-
tegenstrijdige bewijsstukken van twee verschillende partijen. Ook moet er een
verklaring van de afnemer zijn dat het product de grens over is gegaan.
Als je deze bewijsstukken niet hebt, dan kan je dus geen gebruikmaken van de quick
fix, maar val je terug op de normale bewijsregels van de lidstaten. Er kan dus nog
steeds een ICL en ICV zijn.
Quick fix – extra materiële voorwaarden voor aantonen nultarief
Volgens het arrest Teleos zijn de materiële voorwaarden dus het bewijs van vervoer
en de hoedanigheid van de afnemer. Volgens het Hof van Justitie is een geldig btw-
nummer afnemer en een correcte opgaaf ICP een materiële voorwaarden, maar
formele voorwaarden. Je mag dan wel boetes of administratieve sancties uitdelen als
je er niet aan voldoet, maar je mag het nultarief niet weigeren.
Er worden nu echter extra materiële voorwaarden toegevoegd, namelijk dat er een
geldig btw-nummer van de afnemer uit een andere lidstaat dan het land van vertrek
nodig is. Ook wordt de juiste opgaaf ICP als materiële voorwaarde toegevoegd.
Indien hier niet aan is voldaan, wordt het nultarief geweigerd en is de btw in de
lidstaat van vertrek verschuldigd.
Intracommunautaire verwerving
De belastingplichtige is de ondernemer van art. 7 Wet OB of de daarmee
gelijkgestelde. Het belastbaar feit is de verwerving van art. 17a Wet OB. De plaats
van levering is het land van aankomst van art. 17b Wet OB. Of er een vrijstelling is
kijk je in art. 17e Wet OB. De maatstaf van heffing is de vergoeding (art. 17c Wet
OB) en het tarief is het binnenlands tarief (art. 17d Wet OB). De afnemer is de btw
verschuldigd (art. 17f Wet OB). De afnemer kan wel een recht op aftrek hebben als
hij de goederen weer doorlevert op grond van art. 15 lid 1 sub b Wet OB.
Plaats van verwerving
Op grond van het bestemmingslandbeginsel is de plaats van verwerving het land van
aankomst (art. 17b lid 1 Wet OB). Dat is de hoofdregel. In lid 2 wordt bepaald dat als
bijvoorbeeld A in Nederland een goed levert aan B in België en de goederen ook van
Nederland naar België gaan, maar B alleen een Duits btw-nummer heeft en hij A zijn
Duitse btw-nummer heeft, B dan niet alleen zijn verwerving moet aangeven in België,
maar ook in Duitsland. Dit is om te voorkomen dat er nergens een verwerving wordt
aangegeven, want B kan dan denken dat ze nergens een verwerving hoeft aan te
geven. België kan ook niet weten dat er geen verwerving is aangegeven, want de
verwerving is gekoppeld aan de Duitse btw-nummer. Dit leidt echter tot een dubbele
belasting. Volgens het arrest X en Facet heeft B het land dat de btw-nummer heeft
toegekend geen recht op aftrek van btw, maar is er een teruggaafproces. B moet dan
aantonen dat er in het land van verwerving al btw is betaald. In Nederland staat dat
in art. 30 Wet OB.
Vrijstellingen bij verwerving
In Nederland is altijd de levering van bloed en menselijke organen vrijgesteld. Als bij
invoer een vrijstelling van toepassing zou zijn, hoef je ook geen btw aan te geven.
Ook als je recht hebt op volledige teruggaaf, bijvoorbeeld als de buitenlandse
ondernemer verwerft, maar geen belastbare prestaties in Nederland verricht
waarover hij de btw is verschuldigd, dan is er sprake van een vrijstelling voor de btw.
De overbrenging
2