Samenvatting + aantekeningen Beslag- en executierecht
Week 1: Beslaglegging door een schuldeiser (Executierecht 86 t/m 92 en PBP blz. 227 t/m 257)
Executierecht
Executoriaal beslag op onroerende zaken
Executoriaal beslag op onroerende zaken; vergelijking met het beslag op roerende zaken; beslag op
schepen en luchtvaartuigen
Art. 502 e.v. Rv. Het beslag kan behalve op een onroerende zaak zelf ook worden gelegd op een
beperkt recht op of een aandeel in een onroerende zaak. Beperkte rechten op een onroerende zaak:
het vruchtgebruik en het recht van opstal. Opbrengsten van de in beslag genomen zaak, zoals
vruchten en beplantingen, huur en pachtpenningen kunnen ook onder het beslag vallen, art. 507 Rv.
Art. 3:89 BW: levering van een onroerende zaak geschiedt door overschrijving van de transportakte in
de daartoe bestemde openbare registers;
Art. 3:260 BW: voor het vestigen van het recht van hypotheek is inschrijving van een hypotheekakte in
de daartoe bestemde openbare registers noodzakelijk.
Het leggen van beslag op een onroerende zaak dient openbaar gemaakt te worden, door inschrijving
van het proces-verbaal van beslag, art. 505 lid 1 Rv. Het tijdstip is van belang voor de vraag wanneer
de blokkerende werking van het beslag begint.
Beslag op schepen en lichtvaartuigen
Schepen en luchtvaartuigen zijn roerend. Hun executie is afzonderlijk geregeld in de vierde titel van
Boek II Rv.
Gang van zaken bij het leggen van het beslag
Beslag op onroerende zaken wordt gelegd doordat de gerechtsdeurwaarder een proces-verbaal van
beslag opmaakt, dat de in art. 504 Rv genoemde vermeldingen dient te bevatten. Hij pleegt het
proces-verbaal in zijn kantoor op te maken (‘bureaubeslag’).
Voorafgaand aan de beslaglegging dient bij de deurwaardersexploot een bevel tot betaling gedaan te
worden, art. 502 lid 1 Rv, welk bevel desgewenst in één exploot kan worden gecombineerd met de
betekening van de executoriale titel, art. 502 lid 3 Rv. Zodra twee dagen na het bevel verlopen zijn,
art. 502 lid 1 Rv, kan tot het leggen van beslag worden overgegaan. Het proces-verbaal van beslag
dient te worden ingeschreven in het daartoe bestemde openbare register en dient het niet later dan
drie dagen na de inschrijving te worden betekend aan de geëxecuteerde, art. 505 lid 1 Rv.
Blokkerende werking
1. Doel van het beslag is uiteindelijk executoriale verkoop. De beslaglegger heeft belang bij een zo
hoog mogelijke opbrengst. De wet beschermt het tegen rechtshandelingen van de geëxecuteerde die
de verkoop onmogelijk zouden kunnen maken of die tot een lagere opbrengst zouden kunnen leiden.
De blokkerende werking brengt met zich mee dat de desbetreffende rechtshandelingen van de
geëxecuteerde niet tegen de beslaglegger kunnen worden ingeroepen.
Art. 505 lid 2 en 3 Rv.
2. Inschrijving proces-verbaal van beslag
Het tijdstip van inschrijving van het proces-verbaal van beslag in het daartoe bestemde openbare
register speelt voor de blokkerende werking een beslissende rol. In het BW is een speciale afdeling,
art. 3:16-31 BW, opgenomen die een aantal algemene bepalingen bevat met betrekking tot
inschrijving in openbare registers van feiten die voor de rechtstoestand van registergoederen van
belang zijn.
Het tijdstip van aanbieding dient nauwkeurig te worden bepaald. Aan de aanbieder dient een bewijs
van ontvangst te worden verstrekt waarop de dag, het uur en de minuut van de aanbieding vermeld
staan, art. 3:18 BW.
3. Hoofdregel blokkerende werking, art. 505 lid 2 Rv
De hoofdregel van art. 505 lid 2 Rv is dat de blokkerende werking van het beslag op een onroerende
zaak begint op het tijdstip van inschrijving van het beslag; verricht de geëxecuteerde daarna nog
rechtshandelingen met betrekking tot de onroerende zaak dan kunnen die niet tegen de beslaglegger
worden ingeroepen. De blokkerende werking van het beslag kan voorts de overgang van zogenaamde
kwalitatieve verplichtingen blokkeren.
1
,4. Bij vervreemding of bezwaring is het tijdstip van het verlijden van de notariële akte van groot belang
Art. 505 lid 3 Rv. Eigendomsoverdracht van onroerende zaken komt tot stand door inschrijving van
een daartoe bestemde, tussen partijen opgemaakte notariële akte (transportakte) in de daartoe
bestemde openbare registers, art. 3:89 lid 1 BW. Hetzelfde geldt voor de vestiging of overdracht van
een beperkt recht waarmee het eigendomsrecht op een onroerende zaak goed wordt bezwaard, art.
3:98 BW.
Lid 3 strekt ertoe tegemoet te komen aan de eisen van een soepel rechtsverkeer in onroerende zaken
en is ingevoerd naar aanleiding van de uitspraak Baarns beslag.
5. Moet de beslaglegger zich op de blokkerende werking beroepen?
Art. 505 lid 2 Rv bepaalt dat de daargenoemde rechtshandelingen niet tegen de beslaglegger kunnen
worden ingeroepen. In de wet is geen bepaling die als voorwaarde voor de blokkerende werking het
vereiste stelt dat de beslaglegger zich op de blokkerende werking beroept. De blokkerende werking
beschermt niet alleen de beslaglegger maar, via hem, ook de executoriale koper.
Faillissement en beslag op onroerende zaken
Men kan het faillissement zien als een beslag op het vermogen van de schuldenaar ten behoeve van
diens gezamenlijke schuldeisers. Faillissement verdraagt zich niet met afzonderlijke executie door
individuele schuldeisers.
De blokkerende werking van het faillissement werkt terug tot op het begin van de dag waarop de
schuldenaar in staat van faillissement is verklaard, zodat inschrijving van een voor de faillietverklaring
opgemaakte transportakte op de dag van de faillietverklaring niet meer rechtsgeldig kan geschieden,
art. 23 en 25 Fw. Art. 33 lid 2 Fw bepaalt dat door het faillissement eventuele beslag, die door
individuele schuldeisers gelegd zijn, vervallen. Dit geldt echter alleen ten aanzien van goederen die
onder het faillissement vallen. Indien daags voor de faillietverklaring een onroerende zaak, door
inschrijving van de transportakte, eigendom van een derde is geworden, valt die zaak niet onder het
faillissementsbeslag en geldt ten aanzien van die zaak art. 33 lid 2 Fw evenmin.
Praktisch burgerlijk procesrecht
De kosten van een juridische procedure
Kosten van een procedure
1. Kosten rechtshulpverlener.
Uitgangspunt is dat iedere rechtzoekende zijn eigen rechtshulpverlener betaalt. In zijn declaratie zal
de rechtshulpverlener veelal een aantal soorten kosten opvoeren: het honorarium, de verschotten en
de kantoorkosten.
Honorarium
Het honorarium is de prijs die de rechtshulpverlener ontvangt voor de door het te verrichten juridische
diensten. Overeenkomst van opdracht, art. 7:400 BW. De rechtzoekende heeft jegens zijn opdracht-
nemer een betalingsverplichting. De hoogte van het honorarium kunnen partijen in beginsel vrij
overeenkomen.
No cure no pay: de rechtzoekende hoeft niets te betalen als de procedure wordt verloren.
Verschotten
Verschotten zijn de onkosten die de rechtshulpverlener of door hem ingeschakelde derden maken ten
behoeve van een bepaalde zaak en die niet onder het honorarium vallen, bv. reiskosten.
Kantoorkosten
Kantoorkosten zijn vaste overheadkosten, zoals papier en telefoonkosten. In praktijk worden daarvoor
vaste bedragen gerekend, bijvoorbeeld 5%.
2. Kosten gerechtelijke instantie.
Indien een juridisch geschil uitmondt in een gerechtelijke procedure, is de rechtzoekende kosten
verschuldigd aan de gerechtelijke instantie waar de procedure aanhangig is gemaakt; griffierechten.
De hoogte van de griffierechten is afhankelijk van de gerechtelijke instantie waar de zaak aanhangig is
en van het soort zaak. De betalingstermijn is vier weken vanaf het moment dat partijen het griffierecht
verschuldigd zijn.
2
, 3. Honorarium gerechtsdeurwaarder.
Het honorarium dat de gerechtsdeurwaarder voor zijn werkzaamheden in rekening brengt, is in
beginsel vrij. Behalve honorarium kan een deurwaarder verschotten in rekening brengen, bijvoorbeeld
advertentiekosten bij de executoriale verkoop van een woonhuis.
4. Proceskosten(veroordeling).
Onder de proceskosten vallen de kosten voor het uitbrengen van de dagvaarding, het betaalde
griffiegeld en de kosten voor de rechtshulpverleners van partijen. De mogelijkheid bestaat dat de
rechtzoekende aan het eind van de procedure tevens de proceskosten van de wederpartij moet
betalen.
Verliezer betaalt
Art. 237 Rv; de partij die bij vonnis in het ongelijk wordt gesteld, wordt veroordeeld tot vergoeding van
de proceskosten van de wederpartij; proceskostenvergoeding.
Compensatie en matiging van proceskosten
Compensatie van proceskosten, art. 237 lid 1 Rv, houdt in dat de rechter bepaalt dat beide partijen
hun eigen kosten dragen. De rechter zal veelal compensatie toepassen op het moment dat beide
partijen een gelijk aandeel in het geschil hebben of in een familierechtelijke betrekking tot elkaar
staan. Bij matiging van proceskosten, art. 242 Rv, stelt de rechter de proceskosten in hoogte bij,
bijvoorbeeld wanneer door een van de partijen een exorbitant hoog bedrag aan proceskosten wordt
gevorderd.
Omvang van de proceskostenveroordeling
Indien de rechter een partij veroordeelt tot betaling van de proceskosten betekent dit niet dat de
verliezende partij de totale rekening van de advocaat van de wederpartij dient te betalen. De rechter
past voor de begroting van de kosten voor rechtsbijstand het zogenoemde liquidatietarief toe. Dit tarief
is vastgesteld door de Nederlandse Orde van Advocaten en ligt lager dan het normale uurtarief van de
gemiddelde advocaat.
Buitengerechtelijke kosten
Art. 6:96 lid 2 sub c BW: ‘redelijke kosten ter verkrijging van voldoening buiten rechte’. Dit zijn kosten
die de rechtshulpverlener van de rechtzoekende maakt tot het moment dat hij een gerechtelijke
procedure gaat voorbereiden. Voordat buitengerechtelijke kosten in rekening kunnen worden
gebracht, is een schriftelijke ingebrekestelling met vermelding van een termijn noodzakelijk.
Gesubsidieerde rechtsbijstand
Als een partij onvoldoende vermogend is om een rechtsbijstandverlener te betalen, worden in
sommige gevallen de kosten door de overheid betaald.
Inhoud en voorwaarden
Wet op de rechtsbijstand: geregeld is aan en door wie, op welke manier en in welke gevallen
gesubsidieerde rechtsbijstand wordt verleend. Niet in alle geschillen wordt gesubsidieerde
rechtsbijstand verleend, bijvoorbeeld als er geen rechtsgrond is, of als de rechtzoekende een zaak
ook op een eenvoudige manier zonder rechtsbijstand kan oplossen.
Toevoeging en eigen bijdrage
Wanneer een rechtzoekende recht heeft op gesubsidieerde rechtsbijstand wordt wel gesproken over
‘procederen op toevoeging(sbasis)’. Door de overheid, bij monde van de Raad voor Rechtsbijstand,
wordt aan een rechtzoekende een advocaat toegevoegd. De positieve beslissing van de Raad om
gesubsidieerde rechtsbijstand te verlenen, wordt in de praktijk kortweg ‘de toevoeging’ genoemd.
Om in aanmerking te komen voor gesubsidieerde rechtsbijstand moet de rechtsbijstandverlener van
de rechtzoekende een aanvraagformulier indienen bij de Raad voor Rechtsbijstand.
Een toevoeging wordt geweigerd indien:
de rechtsbijstand feitelijk als is verleend;
er een toevoeging wordt aangevraagd voor een rechtsbelang waarvoor al een toevoeging is
afgegeven;
het rechtsprobleem volgens de Raad eenvoudig kan worden afgehandeld.
De eigen bijdrage is een bedrag dat de rechtzoekende in ieder geval moet betalen.
3