How Not to Think about Crime in the Media
Aaron Doyle
Het artikel van A. Doyle uit 2006 beoordeelt de stand van zaken van het huidige
onderzoek naar misdaad en de media. Het betoogt dat eerdere onderzoeken vaak
problemen hadden door eenvoudigweg uit te gaan van mediabeïnvloeding, of
door verschillende aspecten van de media te reduceren zonder rekening te
houden met de complexiteit van sociale relaties en instituties. Het benadrukt de
beperkingen van onderzoek naar mediabeïnvloeding en stelt voor dat effectief
onderzoek zich richt op de directe politieke en institutionele effecten van
misdaadverhalen in de media. Verder suggereert het dat aanvullend
interpretatief onderzoek nodig is naar de betekenis van misdaadverhalen voor
specifieke doelgroepen. Tot slot pleit het voor een grondige analyse van de
wisselwerking tussen misdaadnieuws en misdaadverhalen.
Het artikel wijst op consistente bevindingen in onderzoek naar misdaad in de
media, zoals de overvloedige berichtgeving over misdaad en controle in
nieuwsmedia en de dominantie van criminaliteit als thema in populaire
entertainment. Het benadrukt ook dat media-invloeden vaak afwijken van
officiële statistieken en dat media een rol spelen bij het construeren van
'misdaadgolven'. Er wordt aandacht besteed aan de neiging van misdaadnieuws
om zich te concentreren op individuele misdaden zonder bredere context, en de
rol van politie als belangrijke bronnen voor misdaadinformatie in de media.
Het artikel stelt voorzichtigheid voor bij het maken van aannames over zowel de
productie als de ontvangst van media op basis van analyses van media-inhoud
alleen. Het benadrukt de diversiteit en complexiteit van mediaorganisaties,
productie, formaten, inhoud en doelgroepen. Het betoogt dat het begrip "media"
niet als een homogene entiteit moet worden beschouwd en benadrukt de
noodzaak om rekening te houden met diversiteit in onderzoek.
Verder wijst het artikel op de uitdagingen van effectenonderzoek op media-
invloeden op het publiek, waarbij het belang van context en politieke en
institutionele effecten wordt benadrukt. Het betoogt dat de directe politieke en
institutionele effecten slechts een deel van de oplossing zijn en dat meer
aandacht moet worden besteed aan de bredere rol van misdaadverhalen in het
leven van individuen en in de hedendaagse cultuur. Het benadrukt het belang
van interpretatief onderzoek naar de rol van misdaadverhalen in de betekenissen
die individuen eraan toekennen en pleit voor een diepgaande analyse van de
interactie tussen misdaadnieuws en misdaadverhalen.
,The social construction of crime and crime control
Nicole Hahn Rafter
Deze tekst bespreekt de impact van het constructivisme op het gebied van
strafrecht. De constructivistische benadering analyseert hoe sociale informatie
wordt geproduceerd, verspreid, geverifieerd en weerlegd. In het strafrecht richt
deze benadering zich op het begrijpen van de processen waarbij kennis binnen
het vakgebied wordt gevormd, en onderzoekt het de relaties tussen sociale
structuren, wetgeving, criminele handelingen en perceptie.
Het artikel identificeert vier gebieden binnen het strafrecht waar de
constructivistische traditie zich heeft ontwikkeld:
1. Sociale Geschiedenissen van Strafrechtelijke Praktijk en Theorie:
De sociale geschiedenis van strafrecht omvatte aanvankelijk onanalytische
verhalen maar evolueerde met labeling-theorie. Het stelde vragen over
straf, deviantie en de creatie van regels. Onderzoekers verkenden de
oorsprong van strafrechtelijke instellingen en hun verbanden met bredere
maatschappelijke veranderingen.
2. Kritische Criminologie: Ontstaan in de jaren 1970 probeerde kritische
criminologie strafrechtelijke kwesties opnieuw te formuleren in
marxistische termen. Het analyseerde hoe sociale klasse invloed heeft op
strafrecht, waarbij criminaliteit en criminaliteitsbestrijding werden
behandeld als instrumenten van klassenstrijd. Ondanks strubbelingen als
disciplinaire beweging droeg kritische criminologie bij aan de
constructivistische analyse door de vastgestelde opvattingen over misdaad
en sociale controle te bevragen.
3. Onderzoek naar de Victimisatie van Vrouwen: Grassroots-
organisaties initieerden dit gebied, waarbij ze de traditionele definities van
misdaden tegen vrouwen uitdaagden. Feministische activisten werkten aan
het veranderen van juridische definities, vooral in gevallen van
verkrachting, en bekritiseerden het strafrechtssysteem voor de
behandeling van vrouwelijke slachtoffers. Dit werk benadrukte de politieke
aard van strafrecht en toonde aan dat misdaad, daders en slachtoffers
sociaal geconstrueerd zijn.
4. Feministische Theorie: Feministische theoretici onderzochten de sociale
constructie van gender binnen het strafrecht. Ze onderzochten
sekseverschillen bij de verwerking van daders en bekritiseerden
criminologische theorieën die zich uitsluitend richtten op mannelijke
delinquentie. Feministische analyses bevraagden traditionele opvattingen
en streefden naar een genuanceerd begrip van vrouwelijke misdaad,
waarbij criminologische discours werd onderzocht als onderdeel van de
constructie van gender.
De constructivistische benadering binnen het strafrecht helpt bij het relativeren
van praktijken, problematiseert ontvangen wijsheid en historiseert aannames.
Ondanks obstakels zoals het dominante professionele model en politiek
, conservatisme is het constructivisme een waardevolle aanvulling geworden op
traditionele benaderingen, wat bijdraagt aan een groter zelfbewustzijn en
epistemologische verfijning binnen het vakgebied.
Deze tekst bespreekt de theoretisering van media en criminaliteit. Hoewel het
een vereenvoudiging is van de historische ontwikkeling van twee onderzoek
domeinen (met vermelding van het belang van het bredere terrein van de
sociologie), heeft dit hoofdstuk de oorsprong en ontwikkeling van belangrijke
theorieën die de contouren van zowel criminologie als mediastudies hebben
gevormd, getraceerd. Het heeft geprobeerd een breed overzicht te geven van
punten van convergentie en conflict tussen beide. Hierbij is vastgesteld dat er
geen consistent, algemeen aanvaard en geformaliseerd corpus van uitspraken is
dat gemakkelijk als 'mediatheorie' of 'criminologische theorie' kan worden
bestempeld. Hoewel dergelijke termen veel worden gebruikt, is geen van beide
vakgebieden verenigd door de ontwikkeling van een standaardset concepten, een
samenhangend geheel van hypothesen of een algeheel verklarend kader.
Desondanks is betoogd dat er desondanks een gevoel van progressieve
ontwikkeling zichtbaar is in ideeën over media en criminaliteit.
Samengevat zijn de theoretische ankerpunten waarop onze analyse is gebaseerd
als volgt:
• Media-effecten: Vroege theorieën die media en criminaliteit verbinden,
kenmerkten zich door een overweldigend negatieve kijk op zowel de rol van de
media als de vatbaarheid van het publiek. Hoewel academische onderzoekers in
het VK sterk verzet hebben geboden tegen pogingen om het bestaan van een
oorzakelijk verband tussen media en criminaliteit aan te tonen, blijven ideeën
over potentieel schadelijke media die negatieve of antisociale gevolgen kunnen
veroorzaken, een centrale rol spelen in populaire of mainstream discoursen, ook
die zijn opgenomen in het beleid.
• Spanningstheorie en anomie: Mertons ontwikkeling van anomie helpt ons de
spanning te begrijpen die ontstaat door een discrepantie tussen de culturele
doelen van rijkdom en status, en legitieme middelen om die doelen te bereiken.
Voor degenen met weinig middelen om succes te behalen via normale, legale
kanalen, kan de massamedia - vooral de reclame-industrie - worden gezien als
het creëren van onmeetbare druk, waardoor een enorme bron van verlangen
ontstaat met weinig kans op vervulling. Het is in dergelijke omstandigheden dat
sommige individuen de cultureel wenselijke doelstellingen van succes en
materiële rijkdom via onwettige paden nastreven.
• Dominante ideologie: Met de herontdekking van Marx' geschriften over sociale
structuur richtten wetenschappers zich in de jaren 1960 en 1970 op de mate
waarin instemming 'gefabriceerd' wordt door de machtigen langs ideologische
lijnen. Volgens de benadering van de dominante ideologie ligt de macht om
bepaalde groepen en gedragingen strafbaar te stellen en te ontslaan bij de
heersende elite, die - in een proces dat bekend staat als 'hegemonie' - populair
goedkeuring wint voor hun acties via sociale instellingen, waaronder de media.
• Pluralisme: Dit perspectief kwam op als een uitdaging voor hegemonische
modellen van mediakracht. Pluralisme benadrukt de diversiteit en pluraliteit van
beschikbare mediakanalen en countert daarmee de opvatting dat enige ideologie
dominant kan zijn als deze niet overeenkomt met wat mensen als waar ervaren.