Bestuurskundig onderzoek doen 1
Leerdoelen: de student kan…
1. uitleggen uit welke stappen het onderzoeksproces bestaat, welke keuzes per stap
gemaakt moeten worden en hoe stappen en keuzes zich tot elkaar verhouden.
2. uitleggen wat de kernconcepten van sociaalwetenschappelijk onderzoek zijn.
3. onderzoeksstrategieën experiment, enquête, casestudy en bestaand materiaal
typeren en vergelijken en onderzoeksmethoden interviewen, observeren en
vragenlijst typeren en relateren aan genoemde onderzoeksstrategieën.
4. aangeven welke strategieën en methoden geschikt zijn voor beantwoording van welk
typen onderzoeksvragen en keuzes hierbij verantwoorden.
5. kritisch reflecteren op methodologische kwaliteit van uitgevoerd onderzoek (m.b.t.
vraagstelling, operationalisering van concepten, onderzoeksdesign, gekozen
onderzoeksmethoden en uitgevoerde data-analyse).uitleggen wat de specifieke
kenmerken van bestuurskundig onderzoek zijn.
Rijtjes worden 100% mc vragen in het tentamen. Stamp ze allemaal!
Cruciale kenmerken wetenschappelijk onderzoek:
Streven naar objectiviteit (onafhankelijk van persoonlijke voorkeuren/ meningen
onderzoekers en opdrachtgevers)
Streven naar testbaarheid (herhaalbaar, c.q. repliceer baar en dus openbaarheid
resultaten)
Dus kritisch t.o.v. eigen en andermans data en resultaten
Streven naar betrouwbaarheid onderzoek
Streven naar validiteit onderzoek
Ethisch verantwoorde omgang met respondenten
Betrouwbaarheid en validiteit
Betrouwbaarheid Onder de zelfde omstandigheden telkens het zelfde resultaat
krijgen. Voorbeeld weegschaal. Dat je elke keer dus andere gewicht krijgt terwijl je 50
bent bijvoorbeeld.
Validiteit als je 65 kilo bent en weegschaal geeft 50 aan. Dat is simpelweg niet valide.
‘’Een betrouwbare weegschaal hoeft nog geen valide meetresultaat te geven!’’
Validiteit: hoog als gemeten waarde identiek is aan de werkelijke waarde. Bij validiteit
gaat het om mate waarin gemeten waarde overeenkomt met werkelijke waarde. Als
weegschaal 80 kg aangeeft, dan werkelijke waarde 80 kg?
,Belangrijk onderscheid:
Interne validiteit: meet ik wat ik wil weten bij onderzoeksgroep?
Externe validiteit: zijn resultaten representatief voor gehele populatie?
Bijv onderzoek doen naar de Blaak en uitspraak doen over Tilburg
Betrouwbaarheid: hoog als meetinstrument bij herhaalde meting op dezelfde,
onveranderde onderzoeksobjecten en onder dezelfde condities dezelfde waarde (bijv
gewicht of temperatuur) oplevert. Bij betrouwbaarheid gaat het om nauwkeurigheid
meetresultaat
Plaatje betrouwbaarheid en validiteit: betrouwbaarheid is een voorwaarde voor validiteit.
(niet betrouwbaar wel valide plaatje : een keer temp meten met onbetrouwbare
thermometer is niet handig, maar meet je temperatuur tien keer, dan zal gemiddelde
ongeveer juiste temperatuur aangeven). Geen vragen over in TT.
Dus:
een betrouwbare weegschaal
hoeft nog geen valide meetresultaat te geven
,Systematisch en toevallige fouten (KOMT% IN %%)
Systematische fouten: fouten in meting die resultaat systematisch in specifieke richting
doen afwijken.
Voorbeeld: je wilt gemiddeld gewicht Nederlanders tussen 40 en 50 bepalen
SF1: weegschaal gebruiken die systematisch + 10 KG aangeeft
SF2: selectieve steekproef nemen (hoofdzakelijk mannen of sporters)
Systematische fouten leiden tot validiteitsproblemen want je meet niet wat je
daadwerkelijk wilt weten.
Toevallige fouten: fouten in meting die geen regelmatig patroon vertonen (random)
Voorbeeld: je wilt gemiddeld gewicht Nederlanders tussen 40 en 50 bepalen:
SF1: Weegschaal gebruiken die random +- 2 kg aangeeft
SF2: steekproef bevat paar mensen die ziek zijn of door andere omstandigheden
zwaarder of lichter dan normaal zijn
Toevallige fouten leveren onnauwkeurige resultaten op, dus staan in verband met
betrouwbaarheid resultaten.
Vermijden we liever maar in onderzoekspraktijk onvermijdelijk.
Voorbeeld rekentest in klaslokaal ideaal = condities creëren waaronder ik
resultaat wil meten.
Betrouwbaarheid van een onderzoek zal altijd onnauwkeurigheid, dus resultaten in
termen van marge
, Wetenschapsopvatngen
Twee hoofdstromingen:
1: Empirisch- analytisch : positivisme
2: Interpretatief: constructivisme
Verschillen hangen samen met 2 vragen:
1: Ontologische positie: blik op de werkelijkheid
Wat is die werkelijkheid nou?
2: Epistemologische positie: (hoe) kunnen we werkelijkheid kennen
Gaat over ken je de werkelijkheid? Of KUNNNEN we die kennen?
1- Ontologische positie: is er iets out there dat ‘is’, los van hoe wij het als mens
waarnemen, erover denken, ervan vinden? Bestaat er zoiets als een objectieve
werkelijkheid, onafhankelijk van de waarnemer?
Mens ziet iets vallen van die boom (afbeelding)
Kat ziet ook iets vallen van die boom (andere afbeelding)
Wie durft te beweren wie de juiste afbeelding van die boom is, wat is nou de
echte boom?
Bestaat er een goede omschrijving en duiding van boom.
Bijv je bent boswachter of je werkt bij papierverwerkingsfabriek dan heb je twee
verschillende idealen hebt van een boom
Is er something out there dat de echte boom is?
Ja: positivisme
Nee: constructivisme
sociaal- constructivisme (belang sociale omgeving, sociale interactie, traditie,
cultuur bij ontstaan verschillende beelden werkelijkheid)
‘’ Niet de feitelijke verschillen, maar de betekenis die mensen aan deze
verschillen geven is bepalend voor hoe mensen met elkaar omgaan’’
Thomas’ Theorama: if men define situations as real, they are real in their
consequences (thomas and Thomas)
Diverse (gematigde) tussenposities
Voorbeeld: Eend en konijn: ‘’Rivaliteit tussen hersencellen. Welke cellen winnen hangt
af van wat je ogen registreren maar ook van de informatie die al in je brein zit. Die
combinatie bepaalt je perceptie’’
Volgens Maartje de Jong van Universiteit Utrecht is het onmogelijk een objectief beeld van de
werkelijkheid te vormen. Ze kwam tot die conclusie door metingen via elektrodes in de schedel van
mensen. In sensorische hersengebieden wordt nieuwe informatie van je ogen verwerkt en meteen
gecombineerd met bestaande informatie. “Tijdens dit proces is er veel rivaliteit tussen hersencellen.
Welke cellen winnen, hangt af van wat je ogen registreren, maar ook van informatie die al in je
brein zit. Die combinatie bepaalt uiteindelijk jouw perceptie”.