Kennistoets LWP3-4 Fysiologie
Spiercontractie
• De macroscopiscde macroscopische opbouw van spieren beschrijven. de microscopische
opbouw van spieren beschrijven en de functie van de myofibrillen en de organellen in de
spiercontractie verklaren. het glijdende filamentmodel van Huxley beschrijven.he opbouw van
spieren beschrijven.
• De gebeurtenissen te beschrijven vanaf en prikkeling van een zenuw tot aan de contractie van
een spier. 4 manieren te beschrijven waarop de kracht van een spier kan variëren. (AP frequentie,
summatie van prikkels, rekrutering van motorneuronen, lengte-krachtrelatie van een
sacromeer.)
• Definiëren wat een rustpotentiaal, sensorpotentiaal en actiepotentiaal is, benoemen welke ionen
hierin een rol spelen. Beschrijven wat er gebeurt met een membraanpotentiaal bij het opwerkken
van een Aptiepotentiaal en een sensorpotentiaal. De verschillende fases van een actiepotentiaal
beschrijven aan de hand van membraanpotentialen.
Spiercontracties
De macroscopiscde macroscopische opbouw van spieren beschrijven.
je hebt verschillende soorten spieren
- Skeletspieren
o Dwarsgestreept, willekeurige motoriek
- Hartspier
o Dwarsgestreept, onwillekeurig
- Gladspierweefsel
o Onwillekeurige motoriek
SKELETSPIEREN
- Meeste spieren zijn aan beide zijden dmv bindweefsel aangehecht aan het skelet/ of door
pezen
- Elke skeletspier volgens bepaald patroon opgebouwd
- Spier moet in staat zijn tot verkorting → kan alleen als cilinder vorm
- Spiercel noem je spiervezel
de microscopische opbouw van spieren beschrijven en de functie van de myofibrillen en de organellen
in de spiercontractie verklaren.
ACTINE ZORGT ERVOOR DAT CEL KAN BEWEGEN, SAMENTREKKEN VAN SPIEREN IS MOGELIJK DOOR
ACTINE EN MYOSINE
- Dun netwerk van bindweefselvezels, noem je endomysium ➔ hierdoor worden de afzonderlijke
spiervezels en de bloedcapillairen ten opzichte van elkaar gefixeerd
- Verschillende groepen ➔ spierfasciculi + omgevende vlies = perimysium
- Buitenste laag is spierfascie of epimysium
o SPIERVEZELS HEBBEN DIT NETWERK VAN BINDWEEFSEL NODIG OM BIJ CONTRACTIE HUN
KRACHT OVER TE BRENGEN OP HET SKELET
Sacrolemma = plasma membraan
Myofibrillen = bundels die samengesteld zijn uit eiwitvezels ➔ levert spier meer kracht bezig meer
fibrillen
Onder microscoop goed dwarsgestreepte te zien
,Streping van myofibrillen wordt veroorzaakt door zeer strakke rangschikking van lange moleculen, de
myofilamenten
o Myofilamenten zorgen voor spiercontractie ➔ bij dwarsgestreepte spiervezels liggen
de actine- en myosine filamenten in de myofibrillen om en om in groepen
gerangschikt.
o DAARBIJ overlappen de filamenten elkaar in meer of mindere mate. In het gladde
spierweefsel van de maagwand of de bloedvaten liggen de myofilamenten vrij
willekeurig in lengterichting gerangschikt ➔ daardoor is er geen dwarse streping
het glijdende filamentmodel van Huxley beschrijven.he opbouw van spieren beschrijven.
In het glijdende filamentenmodel van huxley wordt beschreven hoe de myosinefilamenten in een
sacromeer zich ten opzichte van de actinefilamenten verplaatsen ➔
o Komt tot stand doordat koppen van ong 200 myosinemoleculen in een
myosinefilament een chemische binding aangaan met actinefilamenten in hun directe
omgeving
o In spiervezel in rust geen interactie tussen actine en myosine
o Tropomyosinemoleculen de myosinekoppen zodanig hinderen dat zij niet bij
actinemoleculen kunnen komen = repressoreffect
o 2 stoffen oneerlijk voor contractie van spier ➔ starter is calciumionen en energiebron
ATP, aangezien de spiercontractie een energievragend mechanisme is
De gebeurtenissen te beschrijven vanaf en prikkeling van een zenuw tot aan de contractie van een
spier.
Zenuwcellen die skeletspiervezels bedienen liggen in de voorhoorn grijze stof ruggenmerg =
motorische voorhoorncellen alfamotorneuronen
- Koppeling tussen zenuwstelsel en spiervezels = axonen
- Axon = lange zenuwceluitlopers die van het ruggenmerg door de perifere zenuwen naar de
spier lopen
- Elk motorneuron heeft een efferent (van zenuwstelsel af) axon
- Na binnenkomst in spier vertakt axon zich in honderden uitlopers die met hun uiteinden, de
neuromusculaire synapsen contact maken met spiervezels
4 manieren te beschrijven waarop de kracht van een spier kan variëren. (AP frequentie, summatie van
prikkels, rekrutering van motorneuronen, lengte-krachtrelatie van een sacromeer.)
Lengte-kracht relatie= geeft de geleverde kracht van een skeletspier weer bij verschillende lengtes in
een proefopstelling. Wanneer we de kracht meten die de spier passief uitoefent op de krachtopnemer
bij de verschillende spierlengtes ontstat de passieve lengte-kracht relatie die het gedrag van de
passieve bindweefselcomponent weergeeft
Definiëren wat een rustpotentiaal, sensorpotentiaal en actiepotentiaal is, benoemen welke ionen hierin
een rol spelen.
Scheiding tussen intra- en extracellulair wordt gevormd door de celmembraan = verschil
membraanpotentiaal
- Verandering van membraanpotentiaal kan als signaal fungeren omdat er standaardwaarde
bestaat tov de potentiaal die kan veranderen
rustpotentiaal= de standaardwaarde ➔ rustpotentiaal is membraanpotentiaal van cel die in ‘rust’ is,
die niet geprikkeld wordt
- Bij zenuwcellen is rustpotentiaal waarde van-70 mV ➔ minteken geeft aan dat inwendige van
cel is negatief tov uitwendige
- Welke ionen: K+, HPO42-, Na+, Cl-
,De membraanpermeabiliteit voor ionen wordt bepaald door de structuur van bepaalde eiwitmoleculen
in de membraan. Die eiwit moleculen zijn een hydrofielkanaal ➔ daardoor geladen deeltjes er door
heen.
Het perifere uiteinde van een sensorisch neuron heeft eigenschap dat het op prikkels reageert met
selectieve toename van permeabiliteit voor Na+ ➔ verhoogde Na+ instroom veroorzaakt depolarisatie
van celmembraan ➔ hoe sterker de prikkel, hoe hoger de membraanpermeabiliteit voor Na+
Depolarisatie= de elektrische polariteit tussen celinhoud en het interstitium vermindert en de
membraanpotentiaal een minder negatieve waarde krijgt
Sensorpotentiaal/ generatorpotentiaal / receptorpotentiaal = potentiaalverandering wat alleen
opgewekt kan worden in het perifere uiteinde van een sensorisch neuron. Verband tussen
prikkelsterkte en amplitude is meestal logaritmisch ( = lineaire stijging + exponentiële groei). Wanneer
prikkelsterkte een bepaalde tijd constant blijft, zal effect daarvan per type neuron verschillen.
- Sensorpotentiaal kan alleen worden opgewekt in perifere uiteinde van sensorisch neuron. In
gedeelte van het axon dat onmiddellijk aan sensorgedeelte grenst
- Initiële segment niet direct effect op membraan permeabiliteit
Wanneer de membraanpotentiaal een bepaalde kritische waarde bereikt/ drempelwaarde ➔ de verdere
verandering verloopt van membraanpotentiaal volgens karakteristieke patroon actiepotentiaal
Actiepotentiaal ➔ start pas als drempelwaarde is bereikt
Excitatie= opwekken van actiepotentiaal
Beschrijven wat er gebeurt met een membraanpotentiaal bij het opwekken van een Actiepotentiaal en
een sensorpotentiaal.
De membraanpotentiaal stijgt naar een bepaalde drempelwaarde ➔ grenswaarde bereikt? Begint proces
van zichzelf versterkende activatie
Bij een sensorpotentiaal krijg je depolarisatie dit houdt in dat de elektrische polariteit tussen de
celinhoud en het interstitium vermindert daardoor membraanpotentiaal een minder negatieve waarde.
De verschillende fases van een actiepotentiaal beschrijven aan de hand van membraanpotentialen.
stap 1; strikt genomen aan de eigenlijke actiepotentiaal voorafgaat is de relatief langzame
depolarisatie ➔ daarmee wordt drempelwaarde bereikt. Langzame depolarisatie verloopt sneller als
sensorpotentiaal grotere amplitude heeft. hoe sterker de prikkel, hoe sneller actiepotentiaal tot stand
komt
stap 2; de snelle depolarisatie als drempelwaarde is bereikt, de membraanpotentiaal wordt snel minder
negatief en vervolgens positief ➔ er vind ompoling plaats
het spanningsverschil tussen rustpotentiaal en top van actiepotentiaal waar de depolarisatiefase eindigt
is de amplitude van actiepotentiaal
stap 3; repolarisatie, membraanpotentiaal wordt in snel tempo negatief, bereiken van rustpotentiaal
vormt einde van repolarisatiefase
stap 4; Hyperpolarisatie, na het bereiken van -80mV wordt de membraanpotentiaal geleidelijk
minder negatief tot de rustpotentiaal. Permeabiliteit Na+ is weer normaal, K+ nog verhoogt.
Spiervezel en energiesystemen burgerhout 4.7 12.4 15.1 tm 15.2.1 tm snelheid van aerobe afbraak
, Van de aerobe en anaerobe verbranding (inclusief de fosfaatbatterij), de voor de vorm van verbranding
benoemen, de beschikbare brandstoffen, de opbrengst en de omstandigheden waarin de betreffende
verbranding plaatsvindt beschrijven.
VRIJMAKEN VAN ENERGIE
Vrijmaken van energie= processen waarmee de chemische energie van de uit het voedsel verkregen
energiesubstraten in een vorm wordt gebracht die geschikt is voor onmiddellijk gebruik voor lichaams-
functies
- Het maximale vermogen dat een mense kan opbrengen hangt af van de snelheid waarmee in
de spieren energie kan worden vrijgemaakt
ATP = rechtstreekste energieleverancier voor fysiologische functies
Wanneer ATP onder invloed van een enzym ATP-ase een fosfaatgroep loslaat, komt de
bindingsenergievrij ontstaat ADP en anorganisch fosfaat Pi
- Alle cellen kleine voorraad ATP, voor krachtige contractie genoeg voor aantal sec. maar
bezitten meer voorraad van andere fosfaatbinding CP (creatinefosfaat) = met ATP in evenwicht
- Bij verbruik van ATP ➔ stapt lichaam over naar CP verhouding is CP 3;1 ATP
Fosfaatbatterij = voorraad ATP en CP
Voortdurende resynthese nodig van ATP uit ADP en Pi ➔ energie wordt geleverd uit binding
energiesubstraat onttrokken H2 + O2 ➔H2O
Belangrijkte energiebronnen zijn glucose en vetzuren ➔ maar ook af en toe aminozuren
NAD+( nicotinamide-adenine-dinucleotide) en FAD+ (flavine-adenine-dinucleotide) zijn co-enzymen en nemen afgesplitse H2
op en geven door aan keten van enzymen ➔ oxidatie van H2 en fosforylering van ADP aan elkaar
gekoppeld zijn ➔ eindproducten ATP en H2O
DIT is de elektronentransportketen omdat oxidatie gepaard gaat met afgeven van elektronen die
worden overgedragen aan acceptor en die wordt gereduceerd van H2 → O2
Weefselademhaling/ ademhalingsketen / respiratory chain = opnemen van O2 en afgeven van
oxidatieproducten door weefsels
- Grootste deel ATP door oxidatieve fosforylering, bij stapsgewijze energiesubstraten voldoende
energie voor fosfaatverbinding en komt meteen ook ATP bij
- Omvang van ATP vorming is klein maar betekenis groot
1 GLUCOSE = 32 ATP + H2O + CO2
GLYCOLYSE
1e stap afbraak van glucose is glycolyse, per molecuul glucose 2 moleculen pyruvaat
C6H12O6 + P i + 2 ADP + 2 NAD+ ➔ 2 pyruvaat + 2 ATP + 2 NADH + 2 H+ + 2H2O
Glucose- 6 fosfaat neemt in glucosemetabolisme sleutelpositie
1. door afsplitsen weer overgaan in glucose
2. aan begin glycogeensynthese
3. kan worden afgebroken tot pyruvaat
Opslaan van glucose als glycogeen vooral in lever en spieren
AFBRAAK VAN VETZUREN
- Afbraak van vetzuren vindt plaats in mitochondriën ➔ begint met binding co-enzym CoA
- Het geactiveerde vetzuur stelt zich bloot aan een herhalende cyclus van reacties ➔ NAD+ en
FAD+ als co-enyzm
- Er zijn 7 cyclussen voor afbreken van vetzuur, iedere cyclus molecuul FADH 2 en NADH ➔β-
oxidatie