Basiskennis aardrijkskunde
Samenvattingen
Hoofdstuk 1 – waar gaat het over bij aardrijkskunde?
Basisstof van aardrijkskunde is in drie groepen ingedeeld, aarde en landschap, bevolking en
bestaansmiddelen.
Hoofdstuk 2 – De aarde
2.1 de aarde en het zonnestelsel
In ons zonnestelsel draaien negen planeten, de aarde draait in ongeveer 365 dagen om de zon heen.
De aarde draait in 24 uur om zijn as. De zon komt op in het oosten en gaat onder in het westen. De
maan draait in ruim 27 dagen om de aarde. De aarde bestaat uit 7 contnenten, daarnaast is er
oceaan en zee.
2.2 geografische coördinaten en tjdzones
De evenaar verdeeld de aarde in twee delen, noordelijk en zuidelijk halfrond. Lijnen die parallel aan
de evenaar lopen heten parallellen of breedtecirkels. De lijnen die van pool tot pool lopen heten
meridianen, deze snijden elkaar in de Noord en zuidpool. De nulmeridiaan lig bij Greenwich in
London. Deze verdeeld de wereld in een westelijk en oostelijk halfrond.
2.3 de seizoenen
Doordat de aarde scheef om zijn as draait kennen we de seizoenen, was dit recht, waren er geen
seizoenen geweest. Op 21 september en 21 maart, zijn de dagen op heel de wereld even lang,
verder is alles aan de andere kant van de wereld precies omgekeerd. In de winter is het minder
warm, omdat de zonnestralen dan schuin op Nederland vallen, ze moeten dan een groter
oppervlakte verwarmen dan in de zomer.
2.4 de getjden vloed en eb
Zeewater heef aantrekkingskracht tot de maan, de zon en een kracht die ontstaat door het draaien
van de aarde. Hierdoor ontstaan er twee bulten op aarde waar water word aangetrokken. Vloed is de
hoogste waterstand, tussen die twee bulten word water niet aangetrokken van buitenaf, dit heet dan
eb. Door de draaiing van de aarde is het dus twee keer in de 24 uur eb en twee keer in de 24 uur
vloed. Dit getj (wisseling van eb na vloed) duurt dus telkens ongeveer 6 uur.
2.5 endogene krachten
Endogene krachten, zijn krachten die van de buitenkant op de aardkorst inwerken, dit zijn
verschijnselen die een belangrijk deel bepalen hoe de aarde eruit ziet.
De aardkorst is onder de contnenten ongeveer 25 tot 30 km dik (contnentplaten), onder de
oceaanbodem is dit niet meer dan 5 tot 10 meter (oceaanplaten). Daaronder zit de mantel, dit
bestaat uit magma (gesteente van meer dan 1200 graden). Daar in bevind zich de vaste kern. De
aardkorst bestaat uit 6 aardplaten die bewegen bij de breuklijnen. Op deze breuklijnen kunnen de
platen van elkaar af bewegen (er word dan nieuwe aardkorst aangemaakt) maar ook na elkaar toe
bewegen. Hier kunnen twee contnentplaten tegen elkaar botsen en kunnen er plooiingsgebergte
ontstaan. Ook kunnen er twee oceaanplaten tegen elkaar aan botsen, hier ontstaat een
subductezone met een vulkanisch gebergte.
, Subductee wanneer een dunne oceaankorst onder een dikke contnentkorst door schuif. Hierdoor
ontstaat een trog, hier kan later een vulkaan ontstaan.
Wanneer aardplaten langs elkaar op bewegen ontstaan er aardbevingen en vulkanische
verschijnselen. Bij een vulkaan kan er magma op de aardbodem komen, dit wordt vervolgens lava
genoemd. Er zijn twee soorten vulkanen, kegelvulkaan, deze is in kegelvorm en kan groter worden
wanneer hij ouder en actever word, daarnaast is het te voorspellen wanneer hij tot uitbarstng komt.
Daarnaast zijn er vulkanen die plat en breed zijn, met een maximum doorsnede van een schildpad,
dit worden ok wel schildvulkanen genoemd. Deze komen meestal op plekken voor waar een dunne
aardkorst is, meestal in oceanen.
Wanneer er een aardplaat wat uitrekt, kan er een deel van de aardkorst wegzakken, dit noemen we
slenk, de delen die zelf blijven staan of naar boven bewegen noemen we horst.
Aardbevinge doordat aardplaten schoksgewijs naast elkaar af bewegen voelen wij een aardbeving
Tsunamie wanneer er een zeebeving plaatsvind komt er een enorm grote golf vrij, deze botst tegen
de zeebodem en daardoor word deze nog groter en komt zo het land op.
2.6 exogene krachten
Dit zijn krachten waardoor de buitenkant van de wereld en het landschap wordt beïnvloed, de twee
krachten verwering en erosie spelen de belangrijkste rol. Hierdoor ontstaan afzetngsgesteenten die
op den duur weer kunnen worden omgevormd.
Verweringe gesteente dat op de aardkorst kan verbrokkelen of oplossen, dit gebeurd vooral door
temperatuurverschillen, er kunnen scheuren in komen als het warm wordt en het krimpt als het koud
word, komt dit vaak voor, dan brokkelt het af (mechanische verwering). Deze gesteente kan oplossen
wanneer er chemische verwering plaatsvind.
Erosiee na het afgebrokkelde gesteente kan dit gaan schuren over de aardkorst, dit kan door
zwaartekracht, gletsjerijs, water en wind.
Sedimente keien, grind, zand, klei wat word meegenomen door rivieren die door geen gebied
stromen waar deze vandaan komen of doorheen stroomt.
Wanneer sediment gesteente miljoenen jaren opgestapeld, komen er dikken gesteentelagen, door
de enorme exogene druk en hogere temperaturen, ontstaat er een metamorfose (omvorming). Zand
kan in de loop van de tjd zandsteen worden en later hardsteen, deze omvorming noem je daarna
metamorf gesteente.
Hoofdstuk 3 – Weer, klimaat en landschappen op aarde
3.1 het weer
Rondom de aarde zit een luchtlaag van ongeveer 70 km dik, dit noemen we de atmosfeer of
dampkring. Op iedere plek op aarde is de temperatuur verschillend, dit heef te maken met de
breedteligging, de samenstelling van het aardoppervlak, de hoogteligging, zeestromen, windrichtng
en ligging van gebergten.
Breedteligginge omdat de zon richtng de polen schuiner op de aarde straalt, moet deze een steeds
groter oppervlak verwarmen.
Ligging bij de zee of oceaane water word niet zo snel opgewarmt als land, in de zomer is het dus
koeler aan de zee gebieden, in de winter is het water nog niet zo koud als het land en is het dus
kouder hoe verder je van de zee af gaat.