Inleiding
De middeleeuwen duren van 500 tot 1500. En wordt vaak voorgesteld als een
duistere tijd, de perioden ervoor en erna zouden veel glansrijker zijn geweest.
De humanisten speelden een belangrijke rol in het creëren van dit beeld over de
middeleeuwen. De termen die zij gebruikten voor de middeleeuwen hebben een
negatieve gevoelswaarde. Voor hen was de middeleeuwen een betreurenswaardige
en oninteressante periode van verval tussen de oudheid en de nieuwe glorietijd waar
zij in zouden leven.
De term medium aevum, middeleeuwen, is bedacht door humanisten als
bewondering voor de hoogtepunten van de antieke cultuur en om ervoor te zorgen
dat het Latijn weer op hoog niveau kwam.
Het succes van het begrip middeleeuwen is verbonden met de Latijnse scholen die
opkwamen. De humanistische opvattingen waren er in zichtbaar en om te studeren
moest men Latijn kunnen en dus wel doordrongen zijn met kennis over de oudheid.
De scheiding van het christelijke geloof hield deze scheidslijn in de gs in stand.
Katholieken kregen vanaf de 17e eeuw weer veel interesse in de middeleeuwen.
Protestanten juist niet, zij legden de nadruk op al het goede na de Reformatie.
In de 19e eeuw verwetenschappelijkte de geschiedschrijving en werd de indeling
van de humanisten overgenomen en een praktijkgegeven. Middeleeuwse
geschiedenis werd een specialisme. In de 19e eeuw steunden regeringen het
onderzoek omdat ze het nationaal bewustzijn kon bevorderen. In de middeleeuwen
werd het fundament van het heden gezocht.
Het boek Die Kultur der Renaissance in Italien was heel belangrijk. Hij vertelde over
de mythe dat er een culturele revolutie hadden bevrijd uit een duizendjarige
duisternis van katholiek barbarendom waardoor vooruitgang niet mogelijk was.
Renaissance staat voor de hernieuwde studie van antieke teksten tot de herleving
van antieke ideeën en idealen. Renaissance is dus best een vaag begrip,
humanisme lijkte neutraler en daardoor hanteerbaarder. Humanisme verwijst naar
vier onderdelen. Pogingen om meer antieke teksten boven water te krijgen,
inspanningen om van die teksten weer een oorspronkelijke versie te maken, die
teksten te vertalen, en op zelf zulk soort werk te maken. Maar humanisme heeft ook
een vagere betekenis, die van een meer op de mens gericht intellectueel zoeken en
van een grotere aandacht voor het individu en emoties.
In het boek werd vooral gekeken naar de tweede betekenis en hij kwam met een
subjectieve observatie van de middeleeuwen. Huizinga kwam ook met nostalgie
naar het verleden. Er kwam revolutionaire verandering, de renaissance.
Maar waarom gebruiken we het inhoudsloze begrip middeleeuwen dan nog. In de
jaren zeventig vond men de veranderingen in de 16e eeuw niet groot genoeg om
daar een breuklijn te trekken. De sociale en economische omstandigheden die de
levenswijze van de meerderheid bepaalden niet grondig veranderden tot de
Industriële Revolutie. Een lange transformatieperiode van de late oudheid tot de
negende eeuw was ook geen optie want er was wel continuïteit, bijvoorbeeld het
Oost-Romeinse Rijk, maar er waren wel ingrijpende politieke, sociale, economische
,en religieuze veranderingen. In de 5de eeuw moest dus wel een nieuwe periode
beginnen.
Inhoudelijk kwam er wel vernieuwing. Het onderscheidende karakter werd meer
uitgediept. En het is zichtbaarder hoeveel de moderne wereld te danken heeft aan
de middeleeuwen. Van opvattingen en instellingen van de structuur van
samenlevingen gaan terug naar voor 1500. Universiteiten, scheiding tussen kerk en
staat, kapitalisme.
Transformaties tijdens de middeleeuwen die alle aspecten van de samenleving
raakten:
- Het einde van het West-Romeinse Rijk.
- Christendom als het religieuze en ideologische fundament van de
samenlevingen.
- Grote migraties van waarna koninklijke gemeenschappen vormden.
- Vergroting van de landbouwproductie door grootgrondbezit van de
aristocratie. Dit was het begin van bevolkingstoename en urbanisatie. Die
weer ondersteund werd door economische expansie en commercialisatie.
- De ontwikkeling van handelsrelaties overzee.
- Verdwijning van slavernij en andere vormen van onvrijheid van christenen.
- Meer geïnstitutionaliseerde dynastieke staten.
- Rationalisering en secularisering van het wereldbeeld.
- Het gebruik van schrift en de volkstalen.
Het onderscheid in perioden gaat niet om fundamentele verschillen of radicale
breuken, grote processen gaan immers continue door.
Europa heeft alleen in het oosten uitgestrekte, goed toegankelijke landschappen.
Door geografische variatie konden sterk verschillende culturen in stand gehouden
worden. Er werd weinig gereisd, als dat al gebeurde was het uitzondering.
Plaatsgebondenheid was normaal en daardoor ontstonden verschillen in
economische en culturele ontwikkeling.
Grote overkoepelende constructies stonden ver af van de dagelijkse praktijk op
lokaal en regionaal niveau. Dit verhinderde unificatie door hogere machten.
De middeleeuwen gaat alleen over Europa. Maar het geografische continent Europa
is echter niet het beste kader. De geestelijken zagen de afbakening bij de grenzen
van de christelijkheid. De christelijke missie was er al maar nog in de 14e eeuw was
niet heel Europa bereikt, zoals de Oeral en de poolcirkel. Er wordt daarom gekeken
naar kerngebieden die duidelijk zichtbaar waren.
Het mediterrane gebied had een voorsprong, ook na de val van het Romeinse Rijk
bleef er meer rijkdom en ontwikkelingspotentieel dan in het Noorden. Dat werd
gevoed door uitwisseling met moslims. Het Middellandse Zeegebied was een
contact- en doorgeefzone.
Vanaf de 13e eeuw worden de grenzen van Europa meer overschreden. Er wordt
gekeken naar directe handelsverbindingen met China en India en mogelijkheden het
geloof te verspreiding.
,De Vikingen hadden een voorsprong op West- en Oost-Europa waardoor ze ook
zeereizen maakten naar Centraal-Azië, Groenland, IJsland en Engeland. Vanaf de
11de eeuw stopte dat echter. De mediterrane expansie ging veel langer door, wat
aantoont dat deze op aanzienlijk steviger fundamenten rustte.
In Europa waren grote gebieden weinig geïntegreerd bij de ontwikkelingen in het
Zuiden en Westen. Maar Zuid-Europa kunnen we pas begrijpen als we kijken naar
voorspronggebieden in Byzantijnse en Arabische werelden.
In 1400 ging het slecht met Europa. De bevolking was uitgedund door de pest, in de
geestelijke wereld was een schisma, de Turken namen het Byzantijnse Rijk op de
Balkan in, de koningen in het Westen putten elkaars hulpbronnen uit door oorlogen,
boeren en stedelingen kwamen in opstand tegen de heren.
Met het duizendjarige Chinese keizerrijk ging het veel beter. Het liep technisch en
organisatorisch ver voor op Europa. Ze hadden handelscontacten over zee, een zeer
productieve landbouw, grote steden en een hoogontwikkeld bestuurssysteem.
Het belangrijkste verschil tussen Europa en alle andere hoogontwikkelde gebieden
was dat in Europa een unitaire gezagsstructuur ontbrak.
In Europa lukte het daardoor niet om enorme concentraties van middelen te
organiseren in functie van politieke beslissingen. Er waren honderden autonome
gebieden die voortdurend in oorlog waren. Ook kon geen enkele politieke eenheid
een overwicht vestigen. Maar door het streven naar vergroting was er wel een
prikkel tot innovatie. Terwijl de keizerrijken in China vooral bezig met de interne
stabiliteit handhaven.
In Europa raakten de religieuze en de politieke sferen in de late middeleeuwen
duidelijker gescheiden. Naast de keizers en pausen kwam er nog een autonome
derde macht op, de steden. Vergeleken de rest van de wereld hadden ze veel
zelfstandigheid waardoor het commerciële en industriële ondernemerschap kon
ontwikkelen zonder beperkingen.
Door de uitspreiding van macht over vele politieke eenheden en een onafhankelijke
kerk kon zo het kapitalisme ontstaan. Dat is een autonome wijze van economisch
handelen, hoofdzakelijk gericht op het behalen van winst.
Mediëvalisme is de manier waarop in de moderne cultuur thema’s en vormen uit de
middeleeuwen verwerkt worden. Tijdens de 19e eeuw speelden ideologieën weer
een grote rol in de omgang met het verleden. Er werd opnieuw in gotische stijl
gebouwd. Architect Viollet-le-Duc herstelde gebouwen in een afgewerkte staat, ook
al hebben die misschien op geen enkel moment werkelijk zo bestaan. Ruskin vond
echter dat restauratie het monument moest terug brengen naar de staat waarin het
zich bevond voor interventie. Hij wilde de neogotische stijl ook toepassen op
protestantse en wereldlijke gebouwen.
De keuze voor de gotische stijl was niet onbetwist, omdat hij de verwijzing inhield
naar de middeleeuwse oorsprong van parlementarisme en burgerrechten. Liberale
politici wilden met die kritiek al proberen de constitutionele staat en de nationale
identiteit te veranderen. De middeleeuwen werden door ideologische stromingen
, omarmd.
In de literatuur grepen Scott, Heine en Hugo terug op middeleeuwse verhalen, tegen
het rationalisme in. Conservatieve waarden, burgerlijke vrijheid en de eigen
volksaard werden daarin geprojecteerd.
Musici maakte opera’s over deze verhalen. Verdi droeg er een nationalistische
boodschap mee uit voor Italië.
In de twintigste eeuw bleven middeleeuwse thema’s populair.
Hoofdstuk 1
Het einde van het Romeinse Rijk in het Westen.
Diocletianus splitste in 293 het Romeinse Rijk op in twee stukken omdat het te groot
en te complex was geworden om nog door één man te worden bestuurd. Elk stuk
werd bestuurd door twee keizers, een met de hogere rang van augustus, de andere
met de lagere rang van caesar. Dit waren de tetrarchen. Het werkte alleen als ze
een sterke band hadden en zich hielden aan een gemeenschappelijke beleidslijn. De
augustussen gaven hun dochter ten huwelijk aan hun caesar.
Met de tetrarchie moest weer vrede, eenheid en voorspoed komen. In de derde
eeuw waren allemaal crises geweest. Invallen van barbaren, Perzische agressie aan
het oosten, muiterij in de legioenen, militaire coups, bevolkingsdaling, economische
achteruitgang, verarming van het platteland, epidemische ziekten en inflatie. De
opeenstapeling was desastreus.
Begin 4de eeuw was het rijk nog steeds enorm groot. Het had 50/60 miljoen
inwoners van verschillende volkeren met verschillende talen. Sinds 212 waren ze
allemaal, behalve de slaven, Romeinse burgers. Er waren niet veel ambtenaren voor
de verdediging en het openbare bestuur van de staat. Hierdoor zijn historici verdeeld
over het nut en de effecten van het crisisbeleid van het viermanschap. Sommigen
zeggen dat de neerwaartse spiraal nooit meer is omgebogen. Anderen zeggen dat
wel degelijk herstel is gevolgd.
Hoe werd het Romeinse Rijk bestuurd
Diocletianus voerde ook een bestuurlijke reorganisatie door, het Rijk werd verdeeld
in vier prefecturen, veertien diocesen en 114 provincies. De provincies waren weer
opgedeeld in civitates of districten, die bestonden uit een stedelijk centrum met
daaromheen platteland. Rome en Constantinopel waren hoofdstedelijke prefecturen.
Ook werd begonnen met de codificatie van het Romeinse recht, het belastingstelsel
gestroomlijnd en de belastinginning gereorganiseerd, munthervormingen
doorgevoerd en maximumprijzen ingesteld, en moesten Romeinen zich aanpassen
aan de Romeinse staatsgodsdienst. Om invloed te houden op elk bestuursniveau
werd de rijksbureaucratie uitgebreid en kregen leden van de senatorenstand vaker
hoge ambtelijke bestuursfuncties.
Alle ambtenaren moesten beloond worden waardoor er ook mogelijkheid was om op
baantjes te jagen, rijkdom en prive macht te gebruiken om iets voor elkaar te krijgen
en ambtenaren om te kopen. In de praktijk was niet alles strak georganiseerd.
Scholing zou het criterium voor functies moeten zijn, maar vaak waren toch