Pedagogiek
VandenBroeck
Hoofdstuk 1, ik ben ik (jij bent jij) Identiteit
Ruth Soenen stelt vast dat de kinderen over een arsenaal van drie verschillende
interactiewijzen beschikken:
- De kind-interactiewijze die hun omgang met hun ouders en familie bepaalt.
- De leerling-interactiewijze die hun omgang met de leraren bepaalt.
- Jongeren-interactiewijze die zij gebruiken om met leeftijdsgenoten om te gaan en die
door een ander woordgebruik en andere codes gekenmerkt wordt.
Ieders identiteit is samengesteld uit een hele waaier van elementen die veel verder gaat dan
wat officieel geregistreerd staat op onze identiteitskaart. Onze identiteit is de unieke
samensmelting van heel veel elementen, in een cocktail die voor elk anders is en die in de
loop van de jaren ook voortdurend verandert (meervoudige identiteit). Het zou trouwens fout
zijn de identiteit te verengen tot het behoren tot een aantal subculturen.
Identiteit is een ingewikkelde puzzel waar aangeboren kenmerken en traditie maar een klein
stukje van zijn. Hoe de omgeving met bepaalde factoren omgaat en hoe jij daar invulling aan
geeft, heeft ook invloed op jouw identiteit. Wij hebben een meervoudige identiteit.
Het is van belang om kritisch te zijn om je identiteit te ontwikkelen in plaats van in de sporen
te lopen die anderen voor hem hebben uitgestippeld. Wederkerigheid is een belangrijk begrip
binnen de identiteitsontwikkeling.
Hoofdstuk 2, het eigen verhaal schrijven (het opbouwen van de eigen identiteit is het
schrijven van de eigen geschiedenis en de eigen toekomst)
De voornaamste deugd in de 21e eeuw is het aanpassingsvermogen: aanpassing aan
verscheidenheid en verandering. Het gaat er natuurlijk nog steeds wél om kinderen met
regels te leren leven di ehet bestaan in en van een gemeenschap mogelijk maken. Maar die
regels zijn altijd de regels van een bepaalde gemeenschap en zijn zelden universeel. We
leven niet in één gemeenschap met één stel regels, maar in een veelheid van
gemeenschappen en dus een veelheid van waardesystemen, een veelheid van gewoonten
en gebruiken.
Om in dergelijke, veelzijdige maatschappij een plaats in te nemen, om die veelheid aan
gemeenschappen te stroomlijnen, zal het individu een positief zelfbeeld moeten opbouwen.
Erikson is een belangrijk persoon m.b.t. het zelfbeeld. Volgens Erikson zijn de belangrijkste
kenmerken van een identiteitsbeleven, een gevoel van zich thuis voelen in het eigen
lichaam, een gevoel van ‘weten waarheen men gaat’ en de innerlijke geruststelling dat men
door de belangrijkste mensen erkend en geaccepteerd zal worden.
De blik van de anderen, bepaalt voor een stuk de eigen blik.
Obstakels in het zelfbeeld:
1. Verenging (tribalisering): verstarring van het zelfbeeld tot één enkele referentiegroep.
Om verwarring te voorkomen, conformeert het individu zich zoveel mogelijk aan één
groep, waarvan hij alles kritiekloos overneemt, alle normen, waarden, gedragingen
e.d. Die verenging schept een gevoel van veiligheid, van zekerheid.
2. Gebrek aan continuïteit (Dr Jekkyl en Mr Hyde): het individu heeft het gevoel niet
meer ‘heel’ te zijn en heeft het gevoel dat er een conflict bestaat tussen de
verschillende groepen, dat maar oplosbaar is door ze te scheiden.
3. Zombie-bestaan: dit gebeurt wanneer groepen, gemeenschappen en milieus waarin
een individu zich thuis voelt, geen constructieve invloed om hem uitoefenen. In plaats
, van een eigen persoonlijke mix van verschillende gemeenschappten te maken,
beweegt het individu zich voornamelijk in gemeenschappen die hem niet
beïnvloeden, namelijk groepen of bewegingen die onstandvastige banden scheppen
die op consumptie gericht zijn.
4. Zelfhaat: negatief zelfbeeld omdat ze een ‘ander’ uiterlijk hebben, bv donkere
huiskleur.
Vier vormen van acculturatie:
1. Integratie: beide culturen worden behouden.
2. Assimilatie: de nieuwe cultuur wordt geheel opgenomen.
3. Separatie: behouden alleen de eigen cultuur.
4. Marginalisatie: beide culturen worden afgewezen.
Uit deze obstakels blijkt dus hoe belangrijk het is om kinderen vanaf jonge leeftijd in contact
te laten komen met diversiteit, om hen te leren met verscheidenheid om te gaan, om hen te
laten ervaren hoe er verschillende zienswijzen, levenswijzen, uiterlijkheden, gewoonten e.d.
zijn opdat zij vertrouwd zouden raken met een pluriforme samenleving. Kinderen moeten van
jongs af aan ervaren dat die veelheid aan groepen bestaat, opdat zij later met die veelheid
zouden kunnen omgaan.
De ontwikkeling van het zelfbeeld:
- Eerste levensjaar: relaties blijven beperkt tot enkele opvoeders. Vertrouwen (met de
gehechtheidspersoon) is een belangrijk begrip in dit eerste jaar (Erikson: vertrouwen
versus wantrouwen).
- Vanaf het tweede levensjaar: een periode van vasthouden en loslaten, een periode
waarin het kind, precies omwille van de veiligheid en het vertrouwen dat gegroeid is –
meer en meer ook afstand te nemen van de gehechtheidspersoon en op ontdekking
kan gaan. (Erikson: autonomie versus twijfel en schaamte).
- Richting einde van de peutertijd: het kind gaat ontdekken wat voor een persoon het
kan worden (vaak nog oppervlakkig, zoals geslacht en huidskleur).
- In de kleutertijd: kinderen merken steeds meer verschillen in cultuur op. (Erikson:
initiatief versus schuld) Kinderen nemen de volwassen normen over, waardoor het
geweten vorm krijgt. Voor de opvoeder is het belangrijk vast te stellen dat ze het kind
alle kansen geven op een eigen keuze voor een pluriforme identiteit, zolang de
dialoog tussen de verschillende normen- en waardensystemen waar het kind toe
behoort open blijft.
- In de schoolleeftijd: de periode van het concreet-operationeel denken; het ordenen
van de wereld volgens logische wetten. Het kind gaat hierdoor in competitie met
anderen. (Erikson: vaardigheid versus minderwaardigheid). Daarnaast ontwikkelen
kinderen moreel relativisme; kinderen kunnen hun morele oordelen enigszins
nuanceren.
- De adolescentie: een periode die gekenmerkt wordt door rolverwarring, verlies aan
continuïteitsbesef en ervaring van contradicties in de zelfbeelden. Volgens Marcia:
crisis en commitment. Cris verwijst naar een periode van strijd, exploratie,
beslissingen moeten nemen, intense vraagstelling of keuzes moeten maken omtrent
inhoudelijke gebieden die met persoonlijke identiteit verband houden. Commitment
verwijst naar persoonlijke betrokkenheid en binding met deze gebieden en het
ontplooien van engagement en initiatief ter zake.
- De volwassenheid: een periode waarin het individu, na het vestigen van de eigen
identiteit, kan opgaan in een intieme relatie zonder gevaar te lopen de eigen identiteit
te verliezen.