Opvoedingsondersteuning
Pijnenburg – Zorgen dat het werkt
H.1
In de zorg voor jeugd is het uiteindelijke doel het herstel van het gewone leven; efectee helpen bij
opgroeien en opvoeden door bestaande belemmeringen op te lossen oe te verminderen, zodat
jeugdigen zich onbedreigd en evenwichtg kunnen ontwikkelen, en optmaal mee kunnen doen in
hun eigen leeeomgeving, op school, op de arbeidsmarkt, en in de samenleving.
Ontwikkelingen in de zorg voor jeugd
- Het gaat niet slechter met de jeugd, maar de vraag groeit: het is niet zo dat het slechter gaat
met de jeugd, maar het gaat slecht met de opvoeders; zij kunnen steeds minder van de jeugd
hebben.
- Doolhoe van voorzieningen
- Van paternalisme naar protocollen en verantwoording
- De opkomst van evidence based treatments: wetenschappelijke kwaliteitsgarante
- Implementate als sleutel tot kwaliteitsverbetering: implementate van wetenschappelijke
inzichten
- Maatschappelijke druk op de jeugdzorg: publieke opinie, media en politek: zorg over de druk
van de maatschappelijke kritek op de jeugdzorg, die vaak wordt aangewakkerd door
dramatsch verlopen casuïstek.
Tijd voor een pas op de plaats: welke eactoren kunnen allemaal het imago van de jeugdzorg
verbeteren, en vooral de efectviteit van proeessionals, en daarmee de opbrengst van jeugdzorg voor
cliënten? Een manier om al die eactoren, en het onderzoek daarnaar, samenhangend in beeld te
brengen is het Integratef Werkzame Factorenmodel. In de bespreking van onderzoek dat betrekking
heef op der verschillende elementen in dit model zal duidelijk worden dat versterking van de
jeugdzorg vraagt om aandacht voor elke eactor in dit model. Het hart van dit model is de concrete
samenwerking tussen jeugdigen, gezinnen en hulpverleners.
H.2 Het Integratee Werkzame Factorenmodel
, H.3 Factoren in het IWF-model
Dit model gaat uit van wisselwerking tussen eactoren op drie niveaus, die (in)direct invloed hebben
op de resultaten van de jeugdzorg:
1. Microniveau: de directe invloedseeer van samenwerkende cliënten en beroepskrachten. Dit
is de essente van hulpverlening. In contact met cliënten brengen professionals hun
persoonlijke kenmerken en contactuele vaardigheden in, en bovendien hun expertse
(relatonele, vakinhoudelijke en normateve dimensie). Daarnaast is het ook van belang hoe
proeessionals tegenover in te zeten methodieken; hebben ze positeve verwachtngen van
een bepaalde aanpak, noem je dat allegiance. Ook bij cliënten geldt dan hun persoonlijke
kenmerken invloed hebben op de interacte. Dit geldt ook voor hun sociale contacten en
vaardigheden, en hun hoop en verwachtngen over het samenwerkingsproces met de
proeessional en het resultaat daarvan.
Cliënten en proeessionals hebben dus beiden invloed op het hulpverleningsproces, en op het
resultaat daarvan. Belangrijk daarbij is de vraag oe hun interacte gebaseerd is op alliante:
een proeessionele werkrelate waarin sprake is van een emotonele band (persoonlijke
alliante) en van overeenstemming over het samenwerkingsdoel en de geëigende aanpak
(taakalliante). Een voorwaarde voor het ontwikkelen van die alliante is dat cliënten in
dialoog met de beroepskracht hun eigen veranderingstheorie ontwikkelen: een kloppend
verhaal over hun problematek en de achtergrond daarvan, en een plan om daar iets aan te
doen, waar ieder in kan geloven.
Een laatste eactor die op microniveau van wezenlijk belang is, is monitoring van de voortgang
en uitkomst van het hulpverleningsproces. Daardoor komt kwalitateve en kwanttateve
ineormate beschikbaar over verloop en opbrengst van de interacte. Gebeurt dit
voortdurend, dan spreken we van routnematge resultaatmetng. Heef deze registrate ook
betrekking op de ontwikkeling van alliante, verwachtngen oe andere aspecten van het
interacteproces, dan spreken we van routnematge proces- en resultaatmetng.
De eactoren op microniveau hangen niet alleen onderling samen, ze zijn ook verweven met
de eactoren op meso- en macroniveau op twee onderscheiden domeinen.
2. Mesoniveau: het samenstel van sociale en proeessionele insttutes die in het dagelijks leven
van jeugdzorgcliënten een rol spelen (community genoemd).
a. Beleid en praktjk: bevat sociaal-maatschappelijke en proeessionele eactoren.
Steunfactoren in cliëntcontext (welke steuneactoren/bronnen zijn er in de
leeeomgeving van de cliënt? Kan ook negatee zijn, wat positee tot uitng komt
uiteindelijk. Hoe sterker mensen in hun omgeving ingebed zijn en actee
deelnemen, en hoe meer zij de opvoeding weer zele efectee ter hand kunnen
nemen, des te groter de kans op blijvende positeve efecten van jeugdzorginzet),
jeugdzorgorganisate (de eerste indrukken die mensen hebben hoe presenteren
instellingen zich aan de cliënt zowel contactueel als bouwkundig) en samenwerking
instellingen (samenwerking tussen de ketenpartners die op enig moment bemoeienis
hebben met cliënten).
b. Kennis en kwaliteit: bevat eactoren die betrekking hebben op ontwikkeling, benutng
en van wetenschappelijke en proeessionele kennis en evaluate, en ontwikkeling van
zorgkwaliteit. Kwaliteitsbeleid (instellingen die hun kwaliteitsbeleid en
deskundigheidsbevordering goed op orde hebben, kunnen zich ontwikkelen tot
lerende organisates), professionalisering (sluit dit beleid aan op de beroepshouding
van proeessionals, dan schepen zij een belangrijke werkzame eactor), implementate