Fysiologie Kwartiel 1: Intern
Hartvaatsysteem I – Hartfunctie: coronaire hartziekten en ritmestoornissen
Leerdoelen: Na het college en bestudering van de literatuur kan de student:
- De bouw en functie van het hart- en vaatstelsel beschrijven en de circulatie van het bloed door het hart, grote en
kleine circulatie beschrijven.
- De verschillende fases van de hartcyclus benoemen en aan de hand van deze fases beschrijven. Daarbij de
contractie van de atria en ventrikels en het sluiten van de kleppen relateren aan betreffende fases.
- De prikkelvorming en geleiding van het hart beschrijven en relateren aan de contracties van de ventrikels en atria.
- De componenten van het ECG benoemen en relateren aan depolarisatie en repolarisatie van delen van de
hartspier en benoemen welke functies het ECG heeft bij de diagnostiek.
- Het hartminuutvolume en slagvolume definiëren en de mechanismen beschrijven en verklaren die op de regeling
van de hartactie van invloed zijn.
- Onderscheid maken tussen de factoren die van invloed zijn op de hoogte van de systolische en diastolische
bloeddruk.
Aantekeningen college
Alle organen hebben cellen nodig om te overleven, dat wordt allemaal rondgepompt vanuit het hart. Via het
bloedvatenstelsel worden alle benodigde cellen, voedingsstoffen, zuurstof, etc. voortgeleidt naar de rest van het lichaam. In
het komende college wordt de functie van het hart uitgebreid uitgewerkt.
Het hart bepaald niet direct hoeveel bloed er rondgepompt wordt. Gebaseerd aan de behoefte van het lichaam wordt er
bloed rondgepompt. Het lichaam vraagt het en het hart luistert, maar bij een hartaandoening kan het hart vaak niet aan de
vraag van het lichaam voldoen. Bij inspanning treden sneller de symptomen op.
Het tractus circulatorius (bloed- en vatenstelsel) kent als het ware twee systemen:
1. Transportsysteem; O2 en CO2, voedingsstoffen, afvalstoffen, immuunsysteem en hormonen transport.
2. Regelsysteem; warmteregulatie.
Arteriën zijn alle bloedvaten die bloed brengen naar de organen. Venen die verzamelen al het oude bloed en brengen dat
bloed terug naar het bloed. De route van het bloed verklaart veel van de pathologie. Wanneer er bijvoorbeeld sprake is van
een trombosebeen, dan kan dat leiden tot een longembolie. Want wanneer een bloedpropje verder wordt geleid door de
bloedbaan, dan kan dat op andere plaatsen in het lichaam leiden tot problemen. Het hart zelf krijgt geen zuurstof van het
bloed dat erin zit, dat krijgt het vanuit het bloed uit de kransslagaderen/coronairvaten.
Uitlegvideo van de hartcyclus https://www.youtube.com/watch?v=6umGIcGFd68
De hartcyclus is de periode van het begin van de ene slag tot het begin van de daaropvolgende slag. Het valt weer te
onderscheiden in de diastole en de systole.
- Diastole: isovolumetrische relaxatie en de vullingsfase
- Systole: isovolumetrische contractie en de ejectiefase
Het HMV is het aantal liters bloed dat elke minuut wordt uitgepompt door het hart. Het HMV in rust is ongeveer
5,61L/minuut en bij zeer forse inspanning 35L/minuut. Het HMV kan berekend worden door het slagvolume (SV) keer de
hartfrequentie (HF) te doen. Het HMV wordt groter wanneer de HF verhoogd wordt of als de SV vergroot wordt.
De hartfrequentie is de contractie prikkel die als volgt loopt: vanuit SA-knoop via spiervezels atria AV-knoop (delay)
via bundel van His linker en rechter bundeltak spiervezels ventrikels. De intrinsieke frequentie in de sinusknoop is
ongeveer 100bpm, de hartslag in rust ligt rond de 70 bpm en ligt dus lager. De HF versnelt of vertraagd onder invloed van de
sympathicus via het hormoon noradrenaline, of onder invloed van de parasympathicus via het hormoon acetylcholine.
Het slagvolume is de hoeveelheid bloed dat door de ventrikels wordt uitgepomp per slag. Bij 120 mL zit de ventrikel ‘vol’, bij
40mL is de ventrikel ‘leeg’. In totaal wordt er dus ongeveer 80 mL uitgepompt. Het slagvolume kan berekend worden door
het einddiastolisch volume (EDV) min het eindsystolisch volume (ESV) te doen.
- Preload; de hoeveelheid die zicht bevindt in de ventrikels aan het einde van de diastole.
- Afterload; de hoeveelheid druk die het hart nodig heeft om bloed uit te stoten wanneer de ventrikels
samentrekken.
, De sympathicus zorgt ervoor dat het hart harder gaat knijpen. Wanneer het HMV omhoog moet, zal de sympathicus dus
actief worden. Dit soort activiteit noem je positieve inotropie. Inotropie is een term voor het invloed hebben op knijpkracht.
Positieve chronotrope activiteit heeft invloed op de hartfrequentie.
Het einddiastolisch volume is afhankelijk van de preload en de veneuze terugstroom. Onderdelen van die veneuze
terugstroom zijn de spierpomp, ademhalingspomp en sympathische venoconstrictie. Door de activiteit van de spieren wordt
de terugpomping van het bloed gestimuleerd, dus hoe actiever een persoon beweegt, hoe harder de spierpomp werkt.
Wanneer je actiever wordt, raak je ook sneller buiten adem en is er dus meer zuurstof nodig. Op die manier werkt de
ademhalingspomp harder. Bij sympathische venoconstrictie knijpen de venen samen waardoor de druk wordt opgevoerd,
door die constrictie wordt de druk verhoogd, en stroomt het bloed dus sneller terug.
Literatuur
Fysiologie boek hoofdstuk 10: Bloedsomloop
Het hart zorgt voor voorstuwing van het bloed, daardoor vindt transport plaats van waar uitwisseling
plaatsvindt:
- O2-transport van de longen naar weefsel
- CO2-transport van de weefsels naar de longen
- Voedingsstoffen vanuit de darmen naar weefsels
- Afvalstoffen vanuit de weefsels naar de nieren en de lever
- Signaalstoffen zoals hormonen naar de doelorganen.
Het hart en bloed dragen bij aan het interne milieu en handhaving van de lichaamstemperatuur. Het
hart valt te zien als dubbele pomp: rechts om zuurstofarm bloed te pompen en links voor zuurstofrijk.
Het bloed uit de lichaamsweefsels keert terug naar de rechterharthelft. De twee pompen werken
serie geschakeld, per tijdseenheid stroomt evenveel bloed door de longvaten als de
lichaamscirculatie. Het hartminuutvolume bedraagt in rust 5 L/min.
Het hart licht in de thoraxholte en steunt op het middenrif. Het is een holle spier, vuistgroot en weegt
ongeveer 300 gram. Het met vloeistof gevulde hartzakje om het hart zorgt ervoor dat de binnenste
(epicard) en buitenste laag (pericard) soepel over elkaar kunnen glijden. Aan de bovenzijde van het
hart zitten twee grote slagaders: aorta (lichaamsslagader) en arteria pulmonalis (longslagader). Uit de
aorta ontspringen de linker- en recherkransslagader (coronairarterie). De vena cava inferior en
superior (bovenste en onderste holle ader) voeren bloed naar het hart toe.
De bovenste ruimtes in het hart zijn de atria (boezems), de onderste de ventrikels (kamers). Uit de linkerventrikel ontspringt
de aorta en uit de rechter de pulmonalisstam die later opsplitst in twee longslagaders. In het rechteratrium monden de vena
cava inferior en superior zich. De inferior vanaf de romp en benen en superior vanaf het hoofd en armen. In het
linkerartrium monden vier pulmonale venen uit. De linkerventrikel heeft een dikkere wand dan de rechter, de druk in de
aorta is namelijk 5x zo hoog. De gehele hartwand bestaat uit spierweefsel, ook het septum tussen de linker- en rechterhelft.
De binnenste laag van het endotheel is het endocard en de buitenste laag is het epicard. Er zitten AV-kleppen tussen het
atrium en het ventrikel. De linker is de mitralisklep en de rechter de tricuspidalisklep. Ze zijn via dunne bindweefseldraden
verbonden met spiervezels aan de binnenzijde van het ventrikel, daardoor kunnen ze maar één kant op klappen. De
aortaklep en pulmonalisklep zijn kleppen aan het begin van de grote arteriën. De kleppen bevatten geen spierweefsel, ze
werken onder invloed van drukverschillen.