Gewichtsconsulent in de praktijk
Hoofdstuk 1: Diabetes mellitus
Diabetes mellitus (suikerziekte) is e meest voorkomende stofwisselingsziekte. Ongeveer 850.000
mensen hebben diabetes type 2 en 150.000 mensen diabetes type 1. Bij diabetes is de
glucosewaarde in het bloed chronisch te hoog. Een deel van deze glucose komt in de urine terecht.
Diabetes mellitus betekent honingzoete doorstroom.
Gewichtsconsulenten kunnen een belangrijke eerste schakel vormen in de preventie van diabetes.
1.1 Wat is diabetes mellitus?
De bekendste vormen zijn diabetes type 1 en 2 en zwangerschapsdiabetes.
Glucose en insuline
Koolhydraten uit de voeding worden in het maag-darmkanaal gesplitst in glucose. Glucose is een van
de belangrijkste energiebronnen voor het lichaam. Glucose kan direct worden gebruikt of in de vorm
van glycogeen worden opgeslagen. Als het lichaam energie nodig heeft kan glycogeen weer tot
glucose worden omgevormd. Een teveel van glucose kan worden omgezet in vetten.
Glucose in de bloedbaan kan alleen met behulp van het hormoon insuline de lichaamscellen
binnenkomen. Als na het eten het glucosegehalte van het bloed stijgt, reageren de eilandjes van
Langerhans in de pancreas hierop met de productie van insuline. Bij diabetes mellitus produceert de
pancreas geen of te weinig insuline en/of is de insuline minder werkzaam. Dan stijgt de
bloedsuikerspiegel. Bij grote hoeveelheden glucose in het bloed gaat er ook glucose over in urine.
Glucose neemt extra vocht mee waardoor de hoeveelheid urine toeneemt. Omdat er meer vocht
wordt onttrokken krijgt iemand meer dorst. De eerste verschijnselen zijn dan ook extreme dorst en
vaak plassen. Daar komen moeheid en soms ook gewichtsverlies bij.
Ketonen
Bij diabetes blijft glucose in de bloedbaan. In lichaamscellen komt juist te weinig glucose. Daardoor
gaan de lichaamscellen voor hun energiebehoefte op zoek naar andere bronnen van energie: Vetten
en eiwitten. Als het lichaam snel veel vet verbrandt, komen er ketonen als bijproduct vrij. Een van
deze ketonen is aceton. Een teveel hiervan wordt uitgeademd, en dit ruik je goed. Tevens verzuren
de weefsels en organen (braken tot gevolg). Bij zeer hoge bloedsuiker spiegel en uitdroging kan een
teveel aan ketonen leiden toto Keto-acidose. Dit kan leiden tot een levensbedreigende coma.
Bloedsuikerspiegel
Bij gezonde mensen varieert de hoeveelheid glucose gedurende de dag. Bij een lagere hoeveelheid
glucose, maakt het hormoon glucagon de glucose (opgeslagen als glycogeen) vrij. Glucagon en
insuline zorgen er voor dat het in balans blijft en de bloedsuikerspiegel niet te veel schommelt.
Hyperglycemie = een te hoge bloedglucosewaarde
hypoglycemie = een te lage bloedglucosewaarde
Het glucosegehalte in het bloed wordt aangegeven in de eenheid mmol/l. Er zijn 2 manieren om het
glucosegehalte te bepalen:
- Capillair volbloed (met bloedcellen). Met vingerprik vaak thuis en bij de huisarts.
- Veneus plasma (zonder bloedcellen). Vaak in laboratoria.
1.1.1. Diagnose en referentiewaarden
1
, Bloedglucose
Normaal glucose nuchter < 6,1
glucose niet nuchter < 7,8
Gestoord glucose nuchter ≥ 6,1 ≤ 6,9
Diabetes mellitus glucose nuchter > 6,9
glucose niet nuchter > 11,0
1.1.2. Complicaties
Microvasculaire complicaties → aantasting van de wanden van grote en kleine bloedvaten.
Complicaties aan ogen, nieren en perifere zenuwen.
Macrovasculaire complicaties → aantasting van grote bloedvaten bijv. hart en hersenen. Kan
resulteren in hersenbloeding, hartaanval of beroerte.
Bij diabetes type 2 kunnen de bloedglucosewaarde ongemerkt jaren te hoog zijn, waardoor kans op
complicaties heel groot is en juist daardoor de ziekte pas aan het licht komt.
1.2. Diabetes type 1
Diabetes type 1 is een auto-immuunziekte waarbij het lichaam de pancreas en bètacellen vernietigd.
Er wordt dus geen insuline aangemaakt. Diabetes type 1 ontstaat meestal bij kinderen en
jongvolwassenen (ook wel juveniele diabetes genoemd. De ziekte ontwikkelt zich vaak binnen enkele
weken. De diagnose wordt gesteld met bloed- en urine onderzoek.
1.2.1. Oorzaak van diabetes type 1
Marokkaanse kinderen hebben een hoger risico op diabetes type 1. Waarom het immuunsysteem
cellen van de pancreas vernietigt is niet helemaal bekend. Misschien dat gluten of koemelkeiwit het
immuunsysteem uit balans brengen. Ook wordt gedacht dat een virus de oorzaak kan zijn.
Erfelijkheid speelt een beperkte rol.
Kans op diabetes type 1
Als broer of zus diabetes heeft 1-8%
Als vader of moeder het heeft 1-4%
Als beide ouders diabetes hebben 20-40%
Als neef of nicht het heeft 1-2%
Bij eeneiige tweelingen 23-50%
1.2.2. Behandeling
De behandeling is gericht op het onder controle houden van de hoeveelheid glucose in het bloed. Dit
betekent levenslang meerdere malen per dag insuline toedienen. Dit is nodig om in leven te blijven
en wordt insulineafhankelijke diabetes genoemd. Meestal moet iemand na diagnose enkele dagen
worden opgenomen. Het voortdurend afstemmen van insuline op de bloedsuiker heet reguleren.
Hier is iemand zijn hele leven mee bezig.
Het zelf controleren van glucosewaarden wordt zelfcontrole genoemd. Naast hete bijhouden van de
metingen, houdt zelfcontrole ook in dat iemand weet in hoeverre het eetpatroon en de mate van
lichaamsbeweging de bloedglucosewaarden beïnvloeden. Door goede zelfcontrole en een betere
regulering zullen acute complicaties van diabetes zich minder snel doordoen. Voor een goede
zelfcontrole moet vaak minstens 6 keer per dag worden gemeten.
2
,Soorten insuline
Het injecteren van insuline kan met een insuline pen (meestal het geval) of met een insuline pomp.
Een pomp geeft via een naaldje in de buik constant een beetje insuline af. Je hebt verschillende
soorten insuline, welke geschikt zijn is per persoon verschillend.
- Super kortwerkende insuline: Direct voor de maaltijd of meteen erna. Werkt 4 tot 5 uur.
- Kortwerkende insuline: halfuur tot kwartier voor de maaltijd. Werkt 6 tot 8 uur.
- Middellang werkende insuline: Neemt men bijv. ‘s avonds. Heeft het maximale effect pas na
4 tot 8 uur en werkt dan nog een paar uur door.
- Langwerkende insuline: Werkt heel geleidelijk voor ongeveer een dag.
- Mix-insulines: combinaties van andere insulinesoorten. Ze worden meestal 2 keer per dag
genomen, voor het ontbijt en voor de avondmaaltijd.
Insulineschema’s en koolhydraten
Voeding speelt een belangrijke rol bij diabetes. Het gebruik van een insuline pomp of het vaker
injecteren van kortwerkende insuline geeft meer vrijheden. Mensen leren rekenen met koolhydraten
om de benodigde hoeveelheid insuline te bepalen. Een schema van 2 keer per dag spuiten is hierin
veel beperkter, daarom stappen veel mensen daar vanaf.
Nieuwe ontwikkelingen
Er is een vaccin die de afbraak van insuline producerende bètacellen vertraagd. Ook worden er in
sommige gevallen een transplantatie gedaan van de eilandjes van Langerhans. Er kleven hier echter
nog veel nadelen aan. Op dit moment wordt er gewerkt aan het ontwikkelen van een inplanteerbare
insulinepomp.
1.2.3. Hypo en Hyper
De bloedglucosespiegel wordt niet alleen bepaald door de hoeveelheid koolhydraten en insuline.
Ook zaken als stress, ziekte, alcoholgebruik en lichaamsbeweging beïnvloeden de glucosespiegel.
Hypo = te weinig glucose door te veel insuline of gesport zonder voldoende te eten. kenmerken:
zweten, trillen, duizeligheid, prikkelbaarheid, ongeconcentreerd zijn, slecht zien, hoofdpijn, moe,
bleek zien, hongerig zijn.
Een hypo gaat meestal snel over als iemand koolhydraten eet of drinkt. Sommige mensen voelen
deze niet aankomen en raken bewusteloos. Dan moet een hulpverlener glucose of glucagon
injecteren.
Hyper = te veel glucose. Een lichte hyper wordt vaak niet opgemerkt. Symptomen van een ernstige
hyper komen overeen met verschijnselen van diabetes: Moe, veel plassen en extreme dorst. Er kan
dan wat extra kortwerkende insuline worden bijgespoten.
1.3 Diabetes type 2
Diabetes type 2 is de meest voorkomende vorm van diabetes. De diagnose wordt meestal na het
veertigste levensjaar gesteld. Tegenwoordig komt dit ook steeds meer voor bij jongere mensen.
Diabetes type 2 ontwikkeld zich sluipend. Het glucose metabolisme is dan verstoord. Soms komen
mensen hier pas na jaren achter als er complicaties zijn.
1.3.1 Insulineresistentie
Bij diabetes type 2 produceert de pancreas in eerste instantie nog wel insuline, maar zijn de
lichaamscellen ongevoeliger geworden voor het hormoon. Cellen kunnen dus geen glucose
opnemen.
3
, Om ervoor te zorgen dat glucose toch naar de cel wordt vervoerd, zal de insulineproductie
toenemen. Dit wordt hyperinsulinemie genoemd. Dit houdt het lichaam echter niet jaren vol. Na
verloop van tijd raakt de pancreas uitgeput en neemt insulineproductie af.
1.3.2 Metabole stoornissen
De combinatie van overgewicht, vetspectrumafwijkingen, verhoogde bloeddruk en
glucosestofwisselingsstoornis wordt ook wel het metabool syndroom genoemd. Er zijn dan een
aantal afwijkingen in het lichaam, die elk een bijdrage leveren aan de kans op het vervroegd
optreden van hart- en vaatziekten.
Er is sprake van het metabool syndroom bij aanwezigheid van drie of meer van de volgende
risicofactoren.
- verhoogde middelomtrek (visceraal vet)
- hoge bloeddruk
- te laag HDL-cholesterol
- te hoog triglyceridengehalte
- verhoogde nuchtere bloedglucosewaarde (>5,7)
De scheidslijn tussen metabool syndroom en type 2 diabetes is vaag. Het metabool syndroom wordt
wel beschouwd als een voorstadium van diabetes.
1.3.3 Oorzaken van diabetes type 2
Er is een sterk verband tussen diabetes type 2 en bepaalde leefgewoonten en leeftijd. Meer dan 80%
van de mensen met diabetes type 2 heeft overgewicht. Ook erfelijkheid speelt een rol. Door een
gezonde leefstijl is diabetes type 2 echter in veel gevallen te voorkomen of men kan op deze manier
ervoor zorgen dat de ziekte pas op latere leeftijd ontstaat.
Er is een grotere kan op diabetes type 2 bij:
Obesitas (vooral bij veel buikvet), gebrek aan lichaamsbeweging, een leeftijd ouder dan 45 jaar,
roken, een (langdurig) hoge bloeddruk, een verhoogd cholesterolgehalte, familie met diabetes type 2
(vader, moeder, broer of zus), als de moeder zwangerschapsdiabetes heeft gehad, slechte
omstandigheden in de baarmoeder, etnische achtergronden (Surinaams-Hindoestaanse, Turkse of
Marokkaanse afkomst).
Bij een BMI van 27 neemt de kans op diabetes sterk toe. Sommige wetenschappers spreken ook wel
van diabesitas.
1.3.4 Behandeling
Mensen met diabetes type 2 worden in eerste instantie altijd behandeld met een dieet. Het bereiken
van het ideale lichaamsgewicht is niet altijd haalbaar. Vaak is gewichtsverlies van 5 tot 10% van het
oorspronkelijke gewicht al voldoende om de diabetesregulatie blijvend te verbeteren.
Orale bloedglucose verlagende medicijnen
Als het dieet onvoldoende resultaat heeft, wordt dit vaak uitgebreid met tabletten. Een medicijn dat
vaak als eerste wordt voorgeschreven is metformine. Dit verminderd de insuline resistentie.
Naarmate de ziekte vordert is vaak een tweede medicijn nodig. Deze medicijnen, ook wel SU-
derivaten genoemd, zetten de pancreas aan tot de productie van insuline. Het nadeel van SU-
derivaten is dat de kans op het optreden van hypoglycemie toeneemt.
4