Belastingecht II 2018- 2019
Wegkngoepei 1 t/m 6
Week 4 heef geen werkgroep
Wegkngoep week 1 Vgaanstuk Oidegiemegschap/Totaalwiist
Casus 1
Mevrouw Veenendaal is in algehele gemeenschap van goederen gehuwd met de heer Vis.
Zij heef een dienstbetrekking van 24 uur per week (3 dagen) bij een
verzekeringsmaatschappij. Daarnaast exploiteert zij 2½ dag per week een winkel waar wijn
wordt verkocht. De wijnzaak is gevestgd in een door haar gehuurd pand. De heer Vis is als
advocaat 4 dagen per week werkzaam bij een groot advocatenkantoor. 1½ dag per week is
hij werkzaam in de winkel van zijn vrouw.
a) Geef gemotveerd aan of de wijnzaak een onderneming in fiscale zin is.
Het begrip onderneming is in de jurisprudente uitgewerkt. Volgens de rechtspraak is een
onderneming een organisate van kapitaal en arbeid, die deelneemt aan het
maatschappelijk verkeer en die daarbij de volgende kenmerken vertoont:
- Duurzaamheid: de winkel is niet tjdelijk
- Zelfstandigheid: de winkel is gevestgd in een door haar gehuurd pand, hierdoor kan
er vanuit gegaan worden dat ook onder haar eigen naam, verantwoordelijkheid en
risico gehandeld wordt.
- Een op zichzelf staand winstdoel: een winkel heef een op zichzelf staand winstdoel.
- In beginsel niet beperkte kring van afnemers: de winkel is openbaar, open voor een
ieder, de winkel heef derhalve meerdere afnemers
Aan alle kenmerken van een fiscale onderneming is voldaan. De winkel moet derhalve als
een onderneming in fiscale zin worden behandeld. De vraag of van een onderneming sprake
is, dient feitelijk en objectef te worden bepaalt. De wil van de ondernemer is niet belangrijk.
b) Geef gemotveerd aan of mevrouw Veenendaal en de heer Vis wel dan niet ondernemer
voor de inkomstenbelastng zijn.
LET OP: voor het begrip ondernemer doet de 1225 uur er niet toe. De 1225 uur heef er
slechts mee te maken dat je als ondernemer bepaalde faciliteiten krijgt. Het geldt alleen
voor de afrek.
Art. 3.4 IB bepaalt dat als ondernemer wordt aangemerkt, degene voor rekening van wie de
onderneming wordt gedreven en die rechtstreeks wordt verbonden voor verbintenissen
betreffende die onderneming. Om als ondernemer te worden aangemerkt moet zodoende
aan het feitelijke ondernemerschap als het verbondenheidscriterium worden voldaan.
De wijnwinkel wordt gedreven door mevrouw Vis, op haar naam, verantwoordelijkheid en
risico. Hierdoor voldoet mevrouw Vis zowel aan het feitelijk ondernemerschap, als aan het
verbondenheidscriterium. Mevrouw Vis is rechtstreeks verbonden aan verbintenissen
betreffende de wijnwinkel.
,Meneer Vis is werkzaam in de wijnwinkel van zijn vrouw. Mevrouw en Meneer Vis zijn in
gemeenschap van goederen gehuwd, zij worden hierdoor ex art. 1.1 IB aangemerkt als
fiscale partners. Het huwelijksgemeenschap van goederen zorgt er echter niet voor dat
meneer Vis rechtsreeks verbonden wordt aan de verbintenissen betreffende de wijnwinkel.
Het huwelijksvermogensrecht is immers altjd indirect, er is sprake van indirect
ondernemerschap. Meneer Vis voldoet zodoende niet aan het verbondenheidscriterium en
valt om die reden fiscaalrechtelijk niet als ondernemer aan te merken. Meneer Vis zal als
meewerkende partner worden aangemerkt.
c) Stel dat een van voornoemde personen ondernemer is, is het dan mogelijk om de ander
(de niet-ondernemer) een beloning toe te kennen? En hoe dient een dergelijke beloning
dan voor de inkomstenbelastng te worden behandeld?
Mevrouw Vis is ondernemer en Meneer Vis is een meewerkende partner. Als hoofdregel
geldt, indien de ondernemer aan het urencriterium voldoet (dit is in de casus niet het geval),
de meewerkafrek van art. 3.78 IB. De meewerkafrek maakt deel uit van de
ondernemersafrek. In plaats van de meewerkafrek is het mogelijk een zakelijke beloning
voor de werkzaamheden van de meewerkende partner uit te keren. Deze uitkering maakt
voor de partner op grond van art. 3.90 IB deel uit van het belastbare resultaat uit overige
werkzaamheden. De uitkering vormt voor de ondernemer een afrekpost en verlaagt
zodoende de belastbare winst. Art. 3.16 lid 4 IB bepaalt echter dat de partnervergoeding
lager dan €5000,- niet ten laste van de winst gebracht mag worden. De uitkering is op grond
van art. 3.96 sub b IB bij de meewerkende partner onbelast.
Casus 2
Mevrouw Flipse heef in 2013 in privé een lening verstrekt ad € 200.000 aan een vriendin
van haar, mevrouw Konijn, die deze lening aanwendt voor haar kledingzaak. Er wordt geen
afspraak gemaakt over afossingstermijnen van de lening. Het enige wat mevrouw Flipse bij
de verstrekking van de lening heef bedongen is een vergoeding gebaseerd op 8% van de
jaarwinst van de onderneming van mevrouw Konijn.
Geef gemotveerd aan wat de gevolgen zijn voor de inkomstenbelastng voor de dames
Flipse en Konijn ter zake van de verstrekking van de lening.
Er vanuit gaande dat de kledingzaak voldoet aan de in de jurisprudente gestelde eisen voor
een onderneming en mevgouw Koiiji voldoet aan de eisen genoemd in art. 3.4 IB, moet
mevrouw Konijn worden aangemerkt als ondernemer in fiscale zin. De verstrekte lening
dient naar zijn aard, bestemming en gebruik het ondernemersbelang. Derhalve is sprake van
verplicht ondernemersvermogen. De lening vormt een schuld, passiva. De kosten van de
lening (de bedongen vergoeding van 8% van de jaarwinst van de onderneming), zijn
afrekbaar van het belastbare resultaat (winst).
Mevgouw Flipse is geen ondernemer. Hoofdregel is dat bezitngen en schulden worden
belast in Box 3. Door het verstrekken van de lening met als vergoeding 8% van de jaarwinst
van de onderneming is mevrouw Flipse op grond van art. 3.3 lid 1 sub b jo lid 3 sub a IB aan
te merken als winstgenieter. Op grond hiervan valt de bezitng(vordering) van Mevrouw
Flipse niet in Box 3, maar in Box 2. De opbrengst van de geldlening wordt zodoende
progressief belast als winst uit onderneming, art. 3.3 jo art. 3.2 IB.
, Casus 3
De heer Zijlstra is een zelfstandig gevestgde journalist; hij schrijf voor diverse kranten en
bladen. Begin 2015 koopt hij een pand voor € 500.000 bestaande uit de begane grond en
een verdieping (verhouding oppervlakte woon-werkgedeelte 50:50). Het pand is onder meer
gefinancierd met een hypothecaire lening van € 300.000; aan hypotheekrente heef hij in
2015 € 6.000 betaald. Op de begane grond vestgt hij zijn kantoor, de verdieping wordt door
hem bewoond. In 2015 vindt er onderhoud aan het dak plaats. De kosten hiervan bedragen
€ 7.000.
a) Hoe dient in 2015 het pand door de heer Zijlstra voor de inkomstenbelastng te worden
verantwoord?
de vraag is gericht op het pand, daarom mag je ervan uitgaan dat de meneer voldoet aan
het ondernemerschap. Deze vraag hoef je dus niet te behandelen.
De heer Zijlstra is op grond van art. 3.5 lid 2 IB aan te merken als ondernemer. De vraag is
onder welk vermogen het pand van de heer Zijlstra belast dient te worden. Voor de
ondernemer bestaan er 3 verschillende types vermogens:
1. Vermogen dat naar aard, bestemming en gebruik het belang van de onderneming
dient; verplicht ondernemersvermogen
2. Vermogen dat uitsluitend voor privé bedoeld is.
3. Vermogen dat er tussen in valt: keuzevermogen.
Het paid van de heer Zijlstra dient zowel het belang van de onderneming als het privé
belang. De verhouding oppervlak woon-werk gedeelte is voorts 50:50. In de jurisprudente is
bepaalt dat indien een pand bouwkundig in een woon- en werkgedeelte onderscheiden kan
worden, het vermogen verplicht onderscheiden dient te worden in ondernemers- en
privévermogen.
Het pand van de heer Zijlstra beschikt over aparte ingangen voor zowel het woon- als
kantoorgedeelte. Het kantoor valt daarom onder het verplichte ondernemersvermogen. Het
woongedeelte is als verplicht privé vermogen aan te merken.
- Het kantoorgedeelte vormt verplicht ondernemersvermogen. Dit deel van de woning
komt als bezitng op de fiscale balans te staan. Het deel van de hypothecaire lening
vormt een schuld, passiva. Het gedeelte van de gemaakte kosten aan het onderhoud
van het dak is afrekbaar.
- Het woongedeelte vormt een bron van inkomen: inkomen uit werk en woning. Het
gedeelte van de gemaakte kosten aan het onderhoud van het dak is niet afrekbaar.
Dit is als verrekend in het neto eigenwoningforfait bedrag.
Onderhoud van het dak: je dient hier te werken met de verdeling. Dus een deel van de
kosten zou je wel in afrek kunnen brengen en dat ander deel (woning) niet.
Alleen financieringskosten van een woning kan je in afrek brengen.
b) Stel dat het pand in 2017 wordt verkocht voor € 600.000. Wat is dan hiervan het gevolg
voor de hefng van de inkomstenbelastng bij de heer Zijlstra?