Samenvatting Psychopathologie
Klinische psychologie: Theorieën en psychopathologie
1
,Hoofdstuk 1: Over klinische psychologie en abnormaal gedrag
1.1 Het terrein van de klinische psychologie
De kern van de klinische psychologie wordt nog steeds gevormd door de psychische
stoornissen. Het vakgebied houdt zich vooral bezig met gedrag dat afwijkt van een
bepaalde norm. Het gaat daarbij dan met name om afwijkingen die lastig zijn voor de
persoon zelf of voor zijn omgeving. Met afwijkingen van de norm in gunstige zin houden
klinische psychologen zich doorgaans niet bezig.
Persoonlijkheidspsychologen bestuderen de verschillen tussen mensen op het gebied van
capaciteiten en eigenschappen in het algemeen. Wanneer die enorme prestaties echter
problemen met zich meebrengen, is dat wel weer een aandachtsgebied voor de klinische
psychologie.
Afwijkingen van de norm kunnen betrekking hebben op verschillende aspecten van het
menselijk functioneren. In de eerste plaats kan het gaan om aspecten van de individuele
persoon. Er kan daarbij sprake zijn van afwijkend gedrag, van afwijkende gedachten en
van afwijkende belevingen. Die afwijkingen kunnen afzonderlijk optreden, maar in veel
gevallen is er sprake van een combinatie van afwijkingen op deze drie gebieden.
In de tweede plaats kunnen mensen ook afwijken van de norm in hun relaties met andere
mensen. Deze afwijkingen van wat normaal is binnen sociale relaties, hebben vaak weer
invloed op het gedrag, de gedachten en belevingen binnen het individu.
Essentieel in de klinische psychologie is dat bij abnormale gedragingen, gedachten en
gevoelens alleen verklaard kunnen worden tegen de achtergrond van normale processen.
Hier zien we ook het belang van de basisdisciplines van de psychologie: kennis van de
normale psychologische functies, van de normale ontwikkeling, van de sociale
psychologie en de persoonlijkheidspsychologie is nodig om afwijkingen van de norm te
kunnen vaststellen en begrijpen.
Tabel 1
Basisdisciplines en toepassingsgerichte disciplines binnen de psychologie volgens Duijker
Basisdisciplines Toepassingsgerichte disciplines
Functieleer Klinische en gezondheidspsychologie
Ontwikkelingspsychologie Arbeids- en organisatiepsychologie
Sociale psychologie
Persoonlijkheidspsychologie
Methodenleer
1.2 Aspecten van ‘abnormaal’ gedrag
Seligman et al. (2001) onderscheiden zeven factoren om te bepalen of gedrag als
abnormaal of pathologisch wordt beschouwd. Hoe meer van deze factoren aanwezig zijn
en hoe duidelijker zij op de voorgrond treden, hoe eensgezinder mensen zullen zijn in hun
beoordeling dat dat gedrag abnormaal is.
Slechts zelden zullen de zeven aspecten van abnormaal gedrag allemaal aanwezig zijn.
Maar ten minste een van die aspecten moet zich voordoen om van abnormaliteit te
kunnen spreken.
1.2.1 Persoonlijk lijden
Bij veel psychische stoornissen lijdt de persoon erg onder zijn problemen. Persoonlijk
lijden is echter geen voldoende voorwaarde om van psychopathologie te kunnen spreken.
2
,Andersom hoeft een psychische stoornis niet noodzakelijkerwijs met persoonlijk lijden
gepaard te gaan.
1.2.2 De (dis)functionaliteit van het gedrag
De mate waarin gedrag het dagelijks functioneren en het welbevinden van het individu
ondermijnt, bepaalt in sterke mate de beoordeling van normaliteit. Het gaat dan vooral
om de vraag of iemand in staat is beroepsmatig te functioneren en bevredigende relaties
met anderen te onderhouden. Sommige gedragingen zijn disfunctioneel: zij belemmeren
het individuele functioneren op deze gebieden aanzienlijk en verhinderen dat een
persoon zijn doelen bereikt.
Gedrag kan ook disfunctioneel zijn omdat het het welbevinden en het functioneren van
anderen verstoort.
Maar niet elk gedrag dat het functioneren van anderen ontregelt, is een symptoom van
een psychische stoornis.
1.2.3 Irrationeel en onbegrijpelijk gedrag
Als mensen in het gedrag van een ander geen logica of zin kunnen ontdekken, zijn zij
geneigd die ander als abnormaal te bezien.
1.2.4 Onvoorspelbaarheid en controleverlies
Mensen hebben de behoefte hun omgeving en hun eigen leven zo veel mogelijk te
beheersen. Een dergelijk gevoel van beheersing kan alleen ontstaan als het gedrag van
anderen enigszins voorspelbaar is: andere mensen moeten zich in hoge mate consistent
gedragen en zichzelf in de hand hebben. In een onvoorspelbare omgeving zullen velen
zich kwetsbaar en bedreigd voelen. Met name als onvoorspelbaar gedrag van een ander
het gevolg lijkt van controleverlies, kunnen gevoelens van bedreiging ontstaan. Of
degenen in de omgeving dit gedrag als abnormaal zullen beoordelen, hangt mede af van
de situatie waarin het zich voordoet.
Seligman et al. (2001) onderscheiden twee typen situaties, waarin gedrag dikwijls als
controleverlies of verlies van zelfbeheersing zal worden geïnterpreteerd. In de eerste
plaats zijn dat situaties waarin de sociale regels die gewoonlijk het gedrag van een
persoon sturen plotseling niet meer werkzaam zijn. Het gedrag is ontremd.
In de tweede plaats zijn er situaties waarin de toeschouwer de oorzaak of aanleiding van
het gedrag niet kent en op dat moment ook niet kan achterhalen.
Net als bij de andere aspecten van abnormaal gedrag geldt ook hier dat
onvoorspelbaarheid en controleverlies op zich geen voldoende redenen zijn om een
psychische stoornis te veronderstellen.
1.2.5 Opvallend en onconventioneel gedrag
Bij de beoordeling van het handelen van anderen kiezen mensen vaak hun eigen gedrag
als maatstaf. Gedrag dat sterk afwijkt van de wijze waarop zijzelf zich gedragen, zullen zij
eerder abnormaal of op zijn minst ongebruikelijk vinden. Als dat gedrag ook nog eens
opvallend is, is het oordeel abnormaal nog waarschijnlijker.
Of gedrag opvalt, is in belangrijke mate afhankelijk van hoe vaak dat gedrag voorkomt.
Opvallend of onconventioneel gedrag mag dan afwijkend of zeldzaam zijn, het wordt dan
door anderen meestal nog niet als problematisch beoordeeld. Alleen als mensen
opvallend of non-conformistisch gedrag ook sociaal onwenselijk achten, zijn zij geneigd
dat gedrag als pathologisch te zien. Opvallend gedrag dat wenselijk wordt geacht en
alleen in statische zin afwijkt, zal niet als pathologisch worden beoordeeld.
3
, 1.2.6 Gedrag dat een ongemakkelijk gevoel bij anderen teweegbrengt
Als iemand gedrag vertoont waarmee de ongeschreven regels in een bepaalde cultuur
worden overschreden, kan dat bij anderen een gevoel van ongemak (observer
discomfort) teweegbrengen. Dit onbehaaglijke gevoel leidt ertoe dat die anderen
geneigd zijn dat gedrag abnormaal te vinden. Het gaat hier om impliciete sociale
verwachtingen. Van deze impliciete regels – door Scheff restregels genoemd – wordt
men zich vaak pas bewust als iemand ze overschrijdt.
Het ongemakkelijke gevoel dat kan ontstaan door dergelijke overtredingen van impliciete
regels voor gepast gedrag vergroot de kans dat de toeschouwer deze gedragingen
abnormaal vindt.
1.2.7 Het overtreden van morele normen
Mensen beoordelen niet alleen of het gedrag van anderen gangbaar of passend is in een
specifieke situatie, maar vellen dikwijls ook een moreel oordeel over dat gedrag. Dat
doen zij op basis van hun opvattingen over hoe mensen zich zouden moeten gedragen.
Vaak gaat het om een oordeel in termen van goed en kwaad, waarbij slechte gedragingen
abnormaal worden gevonden. Daarnaast hebben mensen opvattingen over hoe men
idealiter in een moderne samenleving functioneert. Naarmate gedrag van een ander
minder overeenkomt met hun eigen ideeën over optimaal functioneren, neemt de kans
toe dat zij het desbetreffende gedrag abnormaal vinden.
1.2.8 Een definitie van psychische stoornissen
De zeven factoren die Seligman noemt, geven enig inzicht in de aard van abnormaal
gedrag. Een aantal van deze aspecten is ook terug te vinden in de definitie van
psychische stoornissen van de American Psychiatric Association (APA). Die definitie luidt
als volgt:
‘Een psychische stoornis is een syndroom, gekenmerkt door klinisch significante
symptomen op het gebied van de cognitieve functies, de affectieve functies of de
conatieve functies van een persoon, dat een uiting is van een disfunctie in de
psychologische, biologische, of ontwikkelingsprocessen die ten grondslag liggen aan het
psychische functioneren. Psychische stoornissen gaan gewoonlijk gepaard met
significante lijdensdruk of beperkingen in het functioneren op sociaal of beroepsmatig
gebied of bij andere belangrijke bezigheden. Een reactie op een veel voorkomende
stressor of een verlies die te verwachten valt en cultureel wordt geaccepteerd, is geen
psychische stoornis. Sociaal deviant gedrag en conflicten die zich vooral afspelen tussen
een individu en de maatschappij zijn geen psychische stoornissen, tenzij de deviantie of
het conflict het gevolg is van disfunctioneren van de persoon in kwestie, zoals in het
voorgaande wordt beschreven.’
In de definitie van psychische stoornissen van de APA ligt de nadruk op de specifieke
symptomen en de nadelige gevolgen ervan.
Hoewel de DSM-5-TR is gebaseerd op de impliciete veronderstelling dat het mogelijk is
psychisch gezonde mensen te onderscheiden van degenen met een psychische stoornis,
erkent ook de APA dat geen enkele definitie het begrip psychische stoornis volledig
afbakent. Toch zijn er vele pogingen gedaan om de grenzen tussen normaal en abnormaal
gedrag scherp te krijgen.
1.3 Normaal en abnormaal: waar ligt de grens?
Er zijn verschillende modellen die uitspraken mogelijk maken over het onderscheid tussen
normaal en abnormaal gedrag. Van deze modellen heeft het statistisch model vooral
betrekking op de afgrenzingskwestie. De twee andere modellen hebben een wat breder
bereik; daarin worden namelijk ook zaken als de behandeling en de relatie tussen de
therapeut en de cliënt meegewogen. Het hangt af van de specifieke problematiek welk
4