Luitjes, M. & Zeeuw, I. (2017). Ontwikkeling in de groep.
Hoofdstuk 1, Kinderen en groepen
Groepsdynamica bestudeert het leven en werken in groepen. Kurt Lewin die dit begrip heef bedacht zegt dat
de processen complex en dynamisch zijn in een groep en dat leden een sterkte invloed hebben op elkaar.
Binnen de groepsdynamica wordt onderzoek gedaan naar:
- het gedrag van mensen in een groep;
- de ontwikkeling van groepen;
- de onderlinge relates tussen groepen en individuen.
Doordat de groepsdynamica zich bezig houdt met zowel kleine als grote groepen, behoort zij tot het vakgebied
van meerder sociale of gedragswetenschappen zoals:
- de psychologie: de mens als individu.
o Opzoek naar objecteve verklaringen voor het menselijk gedrag zoals het waarneembaar
handelen (knikken, aanstoten, lopen ect), als het niet-waarneembaar handelen (nadenken,
luisteren, niet reageren).
- de sociale psychologie: Wisselwerking tussen het individu en zijn sociale omgeving.
o de wisselwerking tussen het individu en zijn sociale omgeving wordt bestudeert. De studie van
hoe personen denken. Zich voelen en zich gedragen met betrekking tot andere personen en
hoe anderen de eigen gedachten, gevoelens en gedragingen beïnvloeden.
- sociologie: de groep staat centraal. Het menselijke gedrag binnen gemeenschappen of
samenlevingsverbanden.
o de wetenschap die zich richt op het bestuderen van menselijke gedrag binnen bepaalde
gemeenschappen of samenlevingsverbanden. Denk hierbij aan het gezin en de
maatschappelijke waarbinnen wij leven.
1.1 Wat is een groep?
Een verzameling van 2 of meer mensen die in zekere makte afankelijk van elkaar zijn om hun doel te bereiken,
die gemeenschappelijke uitgangspunten hebben en die elkaar wederzijds beïnvloeden. Aronson, Wilson en
Akert.
Groep met de volgende kenmerken van Wijsman:
- Directe interacte: er is direct contact tussen groepsleden.
- Gezamenlijke waarden, doelen en normen: elke groep ontwikkelt zijn eigen stjl (groepscultuur),
samengevat als gezamenlijke uitgangspunten.
- Groepsstructuur: er is sprake van een netwerk van onderlinge relates waarbij de groepsleden rollen
vervullen en er leiders en volgers zijn.
Onderstaande drie groeperingen worden in het boek buiten beschouwing gelaten.
Collectviteit: personen die toevallig een gezamenlijk kenmerk hebben, er sprake is van zekere verwantschap in
waarden en opvatngen en gericht zijn op hetzelfde doel.
Sociale categorie: als er wel sprake is van een gemeenschappelijk kenmerk maar niet van een verwantschap.
(vrouwen, conciërges en scholieren)
Toghthernes-situate: aanwezigen zien elkaar en er kan interacte ontstaan, maar groepsvorming doet zich nog
niet voor. (mensen die je ontmoet in de trein).
Modelling: vorm van leren waarbij het kind observate en imitategedrag overneemt van een menselijk model.
Volwassenen zijn voor kinderen een rolmodel!
Typering van verschillende groepen: bij groepen kinderen en jongeren kunnen we een onderverdeling maken
tussen een drietal parameters:
- verplicht versus vrije keus: een kinderdagverblijf die wordt uitgekozen door ouders/verzorgers maar
het speelgoed waar de kinderen mee spelen is soms vrije keus. Kinderen moeten verplicht naar school
maar met wie ze daar omgaan is eigen keus. Een sportclub is vrije keus maar wat leider en het team
van je verwachten daar wordt een beroep op gedaan. Of kinderen wel of niet zelf gekozen hebben,
heef invloed op hun motvate. Hoe minder keuzevrijheid, hoe moeilijker het kan zijn om de
consequentes daarvan te ervaren.
1
,Luitjes, M. & Zeeuw, I. (2017). Ontwikkeling in de groep.
- begeleid versus onbegeleid: basisschoolkinderen staan op school of bij clubs onder begeleiding maar
functoneren daarnaast zelfstandig. 8ongeren ondernemen wel actviteiten in groepen zonder
begeleiding.
- ontspannen versus leren: op peuterspeelzalen is het spelenderwijs leren dus komt veel ontspanning
bij kijken, jongeren op scholen zijn verplicht om te leren maar hebben voor, na en tjdens tussenuren
de ontspanning die afwisseling geef. Bij sporten gaat dit vaak hand in hand.
Primair en secundaire groepen Wijsman:
- Primaire groepen: zijn bepalend voor iemand basiswaarden en belangrijkste attuden en het individu
voelt hiermee een persoonlijke binding, zoals met het gezing en de vriendengroep. Ook wel
relategerichte groepen genoemd omdat de sociale en emotonele behoefen en banden van
groepsleden centraal staan.
- Secundaire groepen: persoonlijke binding minder sterk en is er vaak sprake van een duidelijke taak- of
doelstelling. Ook wel taakgerichte groepen genoemd, voorbeelden zijn sportclubs of een klas.
Over de manier waarop ontwikkelingen en veranderingen zich voltrekken, zijn veel verschillende theorieën
opgesteld. Deze worden onderscheiden in: (Johnson en Johnson)
- zich-herhalende-fasen-theorieën: vraagstukken die steeds afwisselend de groepsinteracte bepalen in
de periode dat de groep bestaat. Welke fase het zijn wordt verschillend ingevuld. Wilfred Bion ging
ervan uit dat groepen zich met 3 grondthema’s bezighouden:
o afankelijkheid van de leiding.
o paarvorming onder de groepsleden voor emotonele steun.
o vecht-vluchtreacte op bedreigingen.
William Schutz was van mening dat een groep zich ontwikkelt door:
- Problemen van inclusie: het wel of niet opgenomen worden in de groep en de vraag of de leden zich
willen inzeten voor de groep.
- Problemen van controle: leiderschapsstrijd waarin individuele groepsleden strijden om hun plaats in
de hiërarchie.
- Problemen van afecte: emotonele integrate, paarvorming en de oplossing van
imtmiteitsproblemen.
- opeenvolgende-fasen-theorieën: gaan ervan uit dat de groep een aantal fasen doorloopt, dat een
eenmaal doorlopen fase niet terugkeert en dat de ontwikkeling van elke groep, net als de ontwikkeling
van een kind, zich dus op soortgelijke wijze voltrekt.
Moreland en Levine beschrijven hoe het lidmaatschap van een groep voorspelbare fasen doorloopt: in elke
fase houden de groepsleden zich bezing met andere aspecten. Een nieuw lid zal proberen om de groep te
veranderen. Omgekeerd zal de groep proberen om het nieuw lid te vormen dat hij beantwoordt aan de
behoefen van de groep. Een volledig lid zal onderhandelen over de rol die hij heef en zijn draai te vinden. En
vervolgens zal zijn deelname afnemen en word hij marginaal lid en uiteindelijk een oud-lid.
Worchel, Rothgerberg, Day, Hart en Butemeyer onderscheiden 6 fases in de groepsontwikkeling: blz 26
- onvrede
- gebeurtenis brengt de leden samen
- na de gebeurtenis vindt groepsvorming plaats, leden identiceren zich met de nieuwe groep.
- de aandacht wordt verlegd naar de productviteit van de groep
- vervolgens richt de aandacht zich op individuele groepsleden die met de groep onderhandelen over de
wijze waarop zij meer aan hun persoonlijke behoefen tegemoet komen.
- Tenslote begint de groep uiteen te vallen.
Remmerswaal stelt hetzelfde als de personen hierboven: het ontstaan van een groep begint voordat de groep
een groep is. De voorfase is als het ware de voorgeschiedenis van de groep, hierin worden grenzen en doelen
gesteld. Dan de oriëntatefase, de groep stelt zich afankelijk op en leden ontwikkelen hun eigen taakstructuur.
Bij vertrouwen en acceptate begint de matchesfase, in deze fase wordt de leider vervanger door passen eigen
invloedverdeling. Dan komt de groep in de afectefase waarin betrokkenheid centraal staat. De fase van de
autonomie groep stellen ze zichzelf de vraag of dit de juiste groep is. Als laatste de afsluitngsfase.
2
,Luitjes, M. & Zeeuw, I. (2017). Ontwikkeling in de groep.
Tuckman: De groepsontwikkeling ontstaat in tegenstelling met de andere pas wanneer ze bij elkaar zijn. Eerst
komt de forming de periode van de oriëntate, elkaar testen, onzekerheid van lid in de groep, regels worden
bepaald. In de storming ontstaan problemen en groepsleden gaan zich verzeten tegen regels. In de norming
bereiken de leden en consensus over de rolstructuur en groepsnormen. De betrokkenheid en de groepscohesie
neemt toe. Dan komt de performing, in deze fase wordt er samengewerkt om groepsdoelen te halen. Als
laatste de adjourning, taak is volbracht, contact vermindert en de groep valt uit elkaar.
Gielis en Brehm:
- Vorming: de groep zien elkaar voor het eerst, iedereen is aardig.
- Bestorming: elkaar kennen en ieder gaat opzoek naar zijn eigen plek in de groep.
- Norming: iedereen weet wat voor invloed ze hebben, worden er normen opgesteld.
- Prestate: vindt werk plaats, dus de uitvoering en prestates.
- Ophefng: groepsleden zijn bezig met afronden van groepsproces.
Opeenvolgende-fase-theorieën
Moreland en Worchel et al. Remmerswaal Tuckman Brehm et al. Gielis er al.
Levine (1982, 1988) (1988) (2013) (1965) (2000) (2003)
1. - Onvrede Voorfase - - -
2 Toekomstg lid Gebeurtenis Oriëntatefase Forming Vorming Vorming
die mensen
samenbrengt
3 Nieuw lid - Machtsfase Storming Bestorming Storming
4 - Identicate Afectefase Norming Norming Norming
5 Volledig lid Productviteit Fase van de Performin Prestate Performing
autonome g
groep
6 Marginaal lid Behoefen Afsluitngsfase Adjourning Ophefng Terminaton
individuele
groepsleden
Oud lid Uiteenvallen
groep
Het hierboven beschreven proces is van toepassing bij groepen zonder begeleiding.
Als een groep onder leiding van een volwassene staat, zal deze proberen om de normeringsfase naar voren te
halen en min of meer te integreren in de vormingsfase.
Hoe een kind of jongere functoneert en leert binnen een groep hangt sterk af van de door hem ervaren
veiligheid. Gielis onderscheidt veiligheid in 3 basisbehoefe met de link op opeenvolgende-fasen-theorie:
- erbij horen: conclusie. (fase van vorming)
- invloed hebben: controle. (fase van norming)
- persoonlijk contact: afecte. (fase van prestate)
Ontwikkelingsfasen Basisbehoefen
Onbegeleide groepen Begeleide groepen
Vorming Vorming Erbij horen
Bestorming Norming
Norming Bestorming Invloed hebben
Prestate (hetzelfde als Prestate Persoonlijk contact
bestorming begeleiden groep)
Ophefng Ophefng
Verder beschreven in H. 2, 3, 4, 5 en 6.
3
, Luitjes, M. & Zeeuw, I. (2017). Ontwikkeling in de groep.
1.2 ontwikkeling
Psychosociale ontwikkeling: Erik Erickson heef de theorie van psychosociale ontwikkeling opgesteld: de
manier waarop kinderen zich verhouden tot hun (sociale) omgeving. Hij schreef dat met ouders en belangrijke
verzorgers over heen en weer een soort spel wordt gespeeld c.q. interacte plaatsvindt, waardoor er een
vertrouwen ontstaat. Ook schreef hij hoeveel fysieke en mentale zorg de verzorger daarvoor moet geven. De
interacte fase tussen kind en verzorger:
Psychosociale crisis Betekenisvolle relates Psychosociale
actviteiten
Fase 1: 0-1 jaar Vertrouwen versus Verzorgende persoon Geven en nemen
wantrouwen
Fase 2: 2-3 jaar Autonomie versus Ouders Vasthouden en loslaten
schaamte en twijfel
Fase 3: 4-5 jaar Initatef versus schuld Gezin Iets maken en namaken
Fase 4: 6-11 jaar Handvaardigheid versus School en buurt Iets planmatg
minderwaardigheid construeren (alleen of
samen)
Fase 5: 12-18 jaar Identteit versus Leefijdsgroep en (in groep) zichzelf zijn
identteitsverwarring identicateiguren
Fase 1. Bij het kind groeit vertrouwen of wantrouwen (0-1 jaar)
Een goede balans tussen geven en nemen is noodzakelijk. Vaak ouders geven en kinderen nemen. Zo wordt de
basis van vertrouwen gelegd. Als het fout afoopt en er geen vertrouwen is gelegd is het voor de baby moeilijk
om andere relates aan te gaan en kan er xenofobie ontwikkeld worden. (irratonele en/of obsessieve angst
voor vreemden).
Fase 2. Het kind komt tot autonomie of tot schaamte en twijfel (2-3 jaar)
Na vertrouwen van ouders merken kinderen dat ze ook hun eigen ontwikkelen, autonoom. Ze bepalen zelf
dingen en dat kan soms veel strijd opleveren met hun ouders. Als kinderen te kort worden gehouden of te vaak
worden gestraf kan het zijn dat ze een gevoel van schaamte of twijfel ontwikkelen.
Fase 3. Het kind gaat initateven ontplooien of wordt daar door een gevoel van schuld van weer houden (4-5
jaar)
Wanneer de fase hiervoor goed is verlopen zal het kind zelf initateven durven nemen. Het gaat zelf op
onderzoek en experimenteert. Als kinderen te veel regels worden opgedaan kunnen ze zich snel schamen of
iets niet durven, ze voelen zich dan al schuldig voordat ze iets gedaan hebben en zijn vaak band dat ze dingen
fout doen.
Fase 4. Het kind ontwikkelt handvaardigheid of wordt daarvan door een gevoel van minderaardigheid
veerhouden (6-11 jaar)
Kinderen die in de fase hiervoor een schuldgevoel op hebben gebouwd zichzelf naarmate ze ouder worden
minderwaardig gaan voelen. Dit zal de behoefe van een kind om zich handvaardig (bekwaam) te voelen in de
weg staan.
Fase 5. Het kind ontwikkeld zijn identteit of raakt daarover in verwarring (12-18)
In deze fase gaan kinderen zich richten op andere en zich identiceren met hen. Het kan zijn dat een puber
zichzelf kan zijn in de groep, maar er zijn ook pubers waarbij verwarring ontstaat omdat blijkt dat andere veelal
niet dezelfde ideeën hebben dan die zij hebben meegekregen of bepaalde vaardigheden op een veel hoger
niveau beheersen of veel meer zelfvertrouwen hebben dan zij. Zij gaan dan aan zichzelf twijfelen en zich
schuldig voelen en liezen het vertrouwen in hun eigen identteit.
4