Bestuursrecht: Inleiding samenvatting
WEEK 1: INLEIDING EN LEGALITEIT
Inleiding
Noodzaak van het overheidsbestuur
Bestuursrecht = het recht van, voor en tegen het overheidsbestuur
● instrumentele functie → het recht van het bestuur = regels die het bestuur
bevoegdheden geven
● normerende functie → het recht voor het bestuur = regels waar organen zich aan
moeten houden, het begrensd de macht
● waarborgfunctie → het recht tegen het bestuur = inspraak en rechtsbescherming
tegen het bestuur
In elke samenleving zijn er zaken (handhaving openbare orde) die niet aan particulieren of
organisaties buiten de overheid kunnen toevertrouwen. Dit komt doordat die groepen te
weinig macht of gezag bezitten of omdat ze het eigen belang voor het algemeen belang
zetten. Bijvoorbeeld de handhaving van de openbare orde of het oprichten van een fabriek.
De overheid met haar bestuur en (actieve) bemoeienis zijn dus eigenlijk noodzakelijk. Deze
bemoeienis en het actief optreden van de overheid was/is niet altijd vanzelfsprekend,
vroeger werd de overheidsinterventie gezien als bedreiging van de vrijheid van burgers. In
de 19e eeuw was Nederland ook een nachtwakersstaat, de rol van de overheid was
beperkt tot de openbare orde, defensie en buitenlandse betrekkingen.
Tegenwoordig is het beleidsterrein van de overheid verrijkt, maar de overheid is lang niet
aanwezig op alle terreinen. Dit heeft twee redenen:
1. fysieke beperking, er zijn onvoldoende middelen beschikbaar. Door de komst van
nieuwe beleidsterreinen moeten de middelen verdeeld worden.
2. doelen, welke doelen moet de overheid nastreven? Er is vaak kritiek op het
overheidsoptreden, dit komt doordat de overheid vaak optreedt in gevallen waar er
sprake is van tegengestelde belangen.
, Bestuursrecht: Inleiding samenvatting
Aparte regels van het bestuursrecht
Voor het overheidsbestuur zijn aparte regels opgesteld in het bestuursrecht, dit komt omdat
privaat- en strafrechtelijke regels niet altijd geschikt zijn.
Waarom valt het bestuursrecht:
niet onder het privaatrecht? niet onder het strafrecht?
● Beperkte toepasbaarheid door het eenzijdig ● Doel van strafrecht is het bestraffen van de
vaststellen wat rechtens is, dit wordt vaak als dader, in het bestuursrecht is het doel het
verticaal overheidsbestuur aangeduid. Terwijl herstellen van de legale situatie.
● Strafrechtelijke normen zijn onvoorwaardelijk
het privaatrecht een horizontale werking heeft
geformuleerd, bestuursrechtelijke normen zijn
met gelijkwaardige partijen. Dit hangt weer voorwaardelijk geformuleerd.
samen met dat overheidsorganen geen eigen ● De handhaving van het strafrecht ligt bij de
belangen hebben, maar uitsluitend handelen in politie, OM en de rechter. De handhaving van
algemeen belang. het bestuursrecht ligt bij het bestuursorgaan en
● Het bestuursrecht heeft naast de feiten en het de rechter die de rechtmatigheid toetst
recht nog een derde element wat een ● De sanctie in het strafrecht is bestraffen van de
dader en de sanctie in het bestuursrecht is het
bijzondere rol speelt, namelijk dat
herstellen van de legale situatie.
bestuursorganen bij de uitoefening van hun
taken dit algemeen belang tegen andere
belangen afwegen.
Functies van de overheid
Tijd functie betekenis
Begin 19e eeuw ordenende functie Openbare orde, defensie en
buitenlandse betrekkingen.
Nachtwakersstaat, minimale ➔ nachtwakersstaat,
rol voor de overheid minimale rol voor de
overheid
Tweede helft 19e eeuw presterende functie Garanderen van
bestaanszekerheid van de
Taken nemen toe door burgers zoals
industrialisatie zorgverzekering en het
realiseren van
voorzieningen op het gebied
van woningbouw, educatie
en volksgezondheid
Begin 20e eeuw sturende functie Het stellen van regels en
bepalingen zoals dwingende
economische crisis voorschriften in de vorm van
ge- en verboden
Tweede helft 20e eeuw arbitrerende functie Het regelen en naast elkaar
laten leven van
tegenstrijdige belangen door
,Bestuursrecht: Inleiding samenvatting
de toepassing van
voorschriften en
vergunningen
Relatie van bestuur en burger
Een belangrijk beginsel in het bestuursrecht is het legaliteitsbeginsel, het
overheidshandelen dient te berusten op een wettelijke grondslag als er sprake is van inbreuk
op de natuurlijke vrijheid of beperkingen van het eigendomsrecht. Het legaliteitsbeginsel
legitimeert het overheidsoptreden en zorgt voor rechtsgelijkheid en rechtszekerheid, doordat
het overheidsoptreden voorspelbaar is. Het legaliteitsbeginsel is opgebouwd uit het:
● rechtszekerheidsbeginsel = duidelijkheid over de bevoegdheid en de reikwijdte van
die bevoegdheid van het overheidsorgaan
● primaat van de wetgever = het feit dat de volksvertegenwoordiging deel uitmaakt
van de wetgevende macht, dit laat zien dat de meerderheid van de bevolking instemt
met de wetgeving.
Vanaf de 20e eeuw is er sprake van een ‘terugtred van de wetgever’. Dit houdt in dat de
wetgever niet zelf alle rechtsnormen maakt, maar dit overlaat aan bestuursorganen. Hierin
zijn twee aspecten te onderscheiden:
1. In een wet in formele zin wordt het vaststellen van algemeen verbindende
voorschriften aan de bestuursorganen van de centrale overheid overgelaten
(delegatie). Dit kan door middel van een AMvB of een ministeriële regeling.
2. De normering van het gedrag van burgers wordt overgelaten aan een
bestuursrechtelijk orgaan door middel van uitoefening van
beschikkingsbevoegdheden of andere bestuurlijke bevoegdheden.
➔ Er is sprake van een gelede normstelling, door het terugtreden van de
wetgever bepalen bestuursorganen zelfstandig wat rechtens is.
Als een bestuursorgaan deze discretionaire bevoegdheid (beleidsruimte of
beoordelingsruimte) heeft, kan de rechter wel de uitoefening van de bevoegdheid toetsen.
Zo wordt gecontroleerd of het bestuursorgaan binnen de grenzen van zijn bevoegdheid is
gebleven. Er is namelijk geen sprake van rechtsvrije ruimte in Nederland, de rechter heeft
algemene beginselen van behoorlijk bestuur (abbb’s) geformuleerd (in de Awb). Dit zijn
gecodificeerde en ongeschreven normen waaraan het bestuur zich aan moet houden en
waarop een burger zich kan beroepen.
➔ samenvattend: er zijn dus drie belangrijke bronnen voor de relatie tussen het
bestuur en de burger:
● de wet
● algemene beginselen van behoorlijk bestuur
● beleidsregels
➔ discretionaire bevoegdheden van het bestuur worden vastgelegd in
beleidsregels (art. 4:84 Awb). Uit de jurisprudentie volgt dat er op
grond van het gelijkheidsbeginsel en het vertrouwensbeginsel niet
mag worden afgeweken van beleidsregels zonder een gegronde
reden.
, Bestuursrecht: Inleiding samenvatting
Waarborgen van kwaliteit van het overheidsbestuur
De kwaliteit van het bestuur wordt gegarandeerd door de volgende punten:
1. kwaliteit van de wetgeving: als bestuursrechtelijke wetten duidelijke normen en
werkbare criteria bevatten voor de uitoefening van bestuursbevoegdheden, zal de
kwaliteit toenemen. Hiervoor zijn procedures namelijk goed gestroomlijnd en worden
fouten makkelijker voorkomen
2. politieke controle: de vertegenwoordigende organen controleren het bestuur en
elkaar op fouten.
3. controle van de rechter: de rechter toetst alleen de rechtmatigheid van het
overheidshandelen, voor zover de burger het besluit tot voorwerp van geschil heeft
gemaakt (art. 8:64 lid 1 BW). De rechter toetst het besluit aan de (ongeschreven)
beginselen, maar hij mag dus geen beslissing nemen over de doelmatigheid,
anders voert hij een taak uit, wat het bestuursorgaan moet doen. Dit is in strijd met
de machtenscheiding.
➔ Voorafgaand daaraan kan bezwaar worden ingesteld tegen een besluit bij het
bestuursorgaan. Dit is een belangrijke wijze van controle en biedt ruimte voor
een ‘leereffect’
4. controle van hogere bestuursorganen op lagere bestuursorganen:
● repressief bestuurlijk toezicht → toezicht achteraf
● preventief bestuurlijk toezicht → toezicht vooraf
5. toepassing van richtlijnen: sturen en normeren van bestuursbevoegdheden
Fundamentele beginselen en uitgangspunten
democratische rechtstaat
Nederland is een democratische rechtsstaat
● democratie → de overheid stuurt de samenleving met zeggenschap van de burgers
● rechtsstaat → de overheid is gebonden aan algemene en specifieke rechtsnormen,
de overheid handelt dus nooit in een rechtsvrije ruimte.
grondslagen van een democratische rechtsstaat:
● volkssoevereiniteit = de grondslag van de overheidsmacht ligt bij de burgers. Dit
komt tot uitdrukking doordat de belangrijkste overheidsbesluiten (wetten in formele
zin) alleen kunnen worden genomen door de regering in samenwerking met de
gekozen volksvertegenwoordiging
● machtenscheiding en checks and balances = om machtsmisbruik te voorkomen
wordt de overheidsmacht en bevoegdheden verdeeld over verschillende organen, de
wetgevende, uitvoerende en rechtsprekende macht. Deze organen controleren
elkaar en houden elkaar in evenwicht.
● leer van verantwoordelijkheid = bestuursorganen zijn direct of indirect
verantwoording verschuldigd aan een vertegenwoordigend lichaam
bijv. art. 42 lid 2 GW,
bijv. art. 179 en art. 167 Prow
bijv. art. 180 en art. 169 Gemw
● openbaarheid van bestuur = openbaarheid jegens de burgers is vereist, hierdoor
hebben de burgers een soort controlerende functie