Biologie samenvatting H11 voeding en vertering
Paragraaf 1 gezond eten
Het gebruik van de voedselpiramide
Voedselpiramide
Staan allerlei producten die mensen voor hun voeding gebruiken (voedingsmiddelen)
Helpt bij de keuze van de voedingsmiddelen
Adviezen: weinig alcohol, genoeg bewegen en gezamenlijk eten
Voedingsmiddel = alles wat je eet of drinkt
Voedingsstof = alle bruikbare bestandsdelen uit voedingsmiddelen
Groepen voedingsstoffen
6 groepen:
Voedingsstof Functie(s) Bouwstof/energierijke Voedingsmiddelen
stof/beschermende stof
1 Koolhydraten Brandstof, reservestof Bouwstof Meelproducten en zoete voedingsmiddelen
2 Vetten Brandstof, warmte-isolatie, bouwstof Olie, boter, noten en pinda’s
reservestof
3 Eiwitten Brandstof (schaarse tijden) Bouwstof Vlees, vis, zuivel, eieren, zaden
4 Vitaminen Kleine hoeveelheid van nodig Beschermende stof Groenten, vis, melk, boter
5 Mineralen Onderdeel chemische processen. bouwstof Elke groep
6 Water Oplosmiddel, transportvloeistof, Bouwstof Water, fruit
warmtebuffer
3 functies voedingsstoffen
- Energierijke stoffen: heb je nodig om te bewegen en warm te blijven
- Bouwstoffen: zijn voor de groei en opbouw van je lichaam
- Beschermende stoffen: beschermen je tegen ziekten
Niet iedereen eet even veel
Wat de gezonde hoeveelheid voedsel per dag is, hangt af van de persoon en zijn activiteiten. De
WHO (Wereldgezondheidsorganisatie) geeft per voedingsstof een advies voor de juiste hoeveelheid,
de ADH (aanbevolen dagelijkse hoeveelheid).
De hoeveelheid voedsel die je nodig hebt is afhankelijk van: geslacht, leeftijd, bewegingsactiviteiten,
gewicht.
Toevoegingen
Additieven = stoffen die zijn toegevoegd om het voedingsmiddel aantrekkelijker of langer houdbaar
te maken. je lichaam heeft deze additieven niet nodig. Additieven kunnen in grote hoeveelheden
zelfs schadelijk zijn.
ADI = aanvaardbare dagelijkse inname.
, Schijf van 5
1. Groenten en fruit
2. Brood, pasta, rijst, aardappelen
3. Vocht
4. Olie en vetten
5. Vlees, vis, zuivel
Beweging van je darmen
Door te kauwen bereid je de vertering van het voedsel voor. Deze mechanische stap vergroot het
oppervlak van de voedselbrokken. Dit helpt om het voedsel gemakkelijker te verteren. Speeksel
levert slijm dat als een soort glijmiddel helpt de voedselbrokken door te slikken.
De slikreflex duwt met je tong het voedsel naar achter, de slokdarm in. Het strotklepje en de huis
sluiten de luchtpijp en de neusholte af.
Spieren in de slokdarmwand, maag, twaalfvingerige darm, dunne en dikke darm duwen de
voedselresten door middel van peristaltische bewegingen door de darmen heen. +/- 24 u
Vertering vind in de darmen plaats: verteringsenzymen maken grote moleculen klein genoeg om de
membranen van de darmwandcellen te kunnen passeren naar het bloed.
Goede darmwerking
Cellulose/pectine zitten in voedsel en zijn slecht of niet verteerbaar. Deze moleculen stimuleren de
darmperistaltiek. voedingsvezels
Voedingsvezels/ballaststoffen = verzameling stoffen die niet door enzymen uit het verteringsstelsel
worden gehaald. Ze zijn belangrijk om de darmen ‘fit’ te houden (=darmperistaltiek).
Veilig eten
Als bacteriën en schimmels op voedingsmiddelen zitten en zo je lichaam in komen kunnen het ziektes
veroorzaken. Met voedsel krijg je altijd micro-organismen binnen.
Speeksel bevat lysosomen, stoffen die de celwand van de micro-organismen aantasten. Ook sterven
bacteriën en schimmels voor een groot deel in het zoutzuur van het maagsap.
Darmbacteriën blijken een grote invloed te hebben op je vitaliteit.
Opname
De dunne darmwand heeft plooien met daarop darmvlokken (opgebouwd uit het darmepitheel),
haarvaten en een lymfevat. Het darmepitheel scheidt de darminhoud van de rest van het lichaam.
Celmembranen van de darmepitheelcellen hebben ook weer uitstulpingen => microvilli.
Plooien, darmvlokken, mircovilli zorgen voor een groot oppervlak, dit oppervlak zorgt ervoor dat de
dunne darm de verteerde voedingsstoffen snel kan opnemen = resorptie.
Vetachtige stoffen kunnen de membranen zonder transporteiwit passeren. Stoffen waarvoor geen
transporteiwitten zijn, blijven in de darm. Alle darmepitheelcellen zijn door eiwitten strak aan elkaar
verbonden. Die eiwitten vormen voor moleculen een ondoordringbare laag: een ‘tight-junction’.
Ziekteverwekkers kunnen hier niet doorheen.