Taalonderwijs in de Bovenbouw:
Samenvatting voor de toets Taalonderwijs in de bovenbouw Pabo 2. (PV2K03-M)
Niet alle hoofdstukken zijn samengevat, alleen wat je nodig hebt aan kennis voor de toets.
Samenvatting Toetsdoelen Esmee de Vries PABO Viaa Jaar 2
, 1. Je kent de kenmerken van instructie aan anderstalige kinderen
a. Pas je leertijd aan: deze kinderen hebben moeite om woorden in klanken te
onderscheiden
Spreek langzamer
Ga niet harder praten
Leg extra nadruk op kernwoorden
Hanteer eenvoudige (niet samengestelde) zinnen.
Laat herhalen wat er gezegd wordt
Geef het onderwerp van je instructie aan
Vereenvoudig je woordkeus
b. controleer steeds of NT2-kinderen je instructie kunnen volgen: ze kunnen zich in
het dagelijks leven wel redden maar in de les soms niet. Dit merk je vooral op bij
begrijpend lezen en bij zaakvakken waar veel gelezen wordt. Ook elementen van
schriftelijke instructie zijn voor hun problematisch. Dat zijn de volgende woorden:
Minder frequente woorden (bijvoorbeeld polsslag, verafschuwen)
Schrijftaalwoorden (enigszins, nochtans)
Homoniemen (schaal, stand, maat)
Abstracte woorden (oorzaak, ontstaan, gevolg)
Figuurlijk taalgebruik (in slaap vallen, zijn neus stoten)
Idioom (een streep door de rekening)
Merk je of heb je het vermoeden dat ze de instructie niet begrijpen, geef dan
aanvullende mondelingen instructie of een tweede instructie met andere woorden.
Andere instructiemethoden of voorbeeld zijn heel geschikt.
c. Pas de leertijd aan: vaak een stille periode waarin passieve woordenschat
ontwikkelt. Ze hebben vaak meer tijd nodig voordat ze de taal gaan gebruiken.
Pas e leertijd hierop aan.
d. Vereenvoudig de leerinhoud: moeite met het begrijpen van teksten. Kom ze
hierin tegemoet door leertaak te beperken, af te bakenen of makkelijker te
maken.
e. Zorg voor een duidelijke context bij je instructie: kinderen met een andere
moedertaal leren gemakkelijker als de woorden in een duidelijke context worden
aangeboden. Laat woorden voorbij komen in dagelijkse gang van zaken. Ook
tekeningen en plaatjes zijn hiervoor een goed middel. Herhalend en beeldend
vertellen.
f. Geef preteaching: Deze kinderen hebben vaak een kleinere woordenschat dan
Nederlandse kinderen. Daarom is het goed om preteaching te geven. Alvast de
woorden uitleggen die in de les aan bod komen. Zo kunnen ze beter meekomen.
Ok kun je een vereenvoudigde instructie geven. Je geeft kinderen meer
vertrouwen dat ze ook iets kunnen. sommige scholen hebben hier ruimte voor en
leerkrachten voor. Vaak een onderwijsassistent.
2. Je kunt aangeven wat een uitdagende leeromgeving is als het om het vak taal gaat
op de basisschool.
- Goed taalgedrag van de leerkracht: je bent op taal gebied een identificatiefiguur
voor de kinderen. Ze nemen jouw taalgedrag over. Je moet de taal goed
Samenvatting Toetsdoelen Esmee de Vries PABO Viaa Jaar 2
, beheersen en je moet correct kunnen spellen. Taalvaardigheden van de
leerkracht:
o Met leerlingen: gesprekken voeren, beoordelen en toegankelijk maken
van teksten, mondelinge opdrachten geven, schriftelijke vragen en
opdrachten formuleren, een uiteenzetting geven met schriftelijke
ondersteuning, een schriftelijke evaluatie geven, vertellen, voorlezen
o Met ouders: gesprekken voeren, een presentatie houden met schriftelijke
ondersteuning, schrijven, lezen.
o Werk je aan je eigen competenties dan ontwikkel je indirect de
taalvaardigheid van de kinderen op het gebied van spreken en luisteren,
schrijven en lezen.
- Een positief communicatief klimaat: jij als leerkracht bent de bepalende factor
voor het communicatief klimaat in de klas. Je kunt hieraan werken door het
volgende:
o Laat de kinderen hun mening en gevoelens opschrijven en verwoorden en
geef ruimte om erop te reageren
o Laat kinderen vaak samenwerken en overleggen over en tijdens hun taken
o Breng kinderen in situaties waarin ze gebruik moeten maken van elkaars
kennis en deskundigheid
o Benoem onderlinge verschillen, waardeer ze en laat zien hoe kinderen
elkaar aanvullen
o Stel duidelijke regels voor de onderlinge omgang
o Benader de kinderen zelf positief opbouwend. Benoem sterke punten en
zo weinig mogelijk wat er niet goed gaat.
o Werk met opdrachten waarin succes in hoge mate verzekerd is.
- Motiverende teksten en onderwerpen: gebruik teksten en onderwerpen die de
kinderen interesseren. Dan vinden ze de les leuker en zijn ze bereid om meer te
leren. Kies onderwerpen over:
o de ervaringen, meningen en gevoelens van de kinderen zelf
o zakelijke onderwerpen uit andere onderwijsgebieden zoals ak, gesch. of
rekenen.
o situaties uit het dagelijks leven van de kinderen.
Ken je je klas goed dan kun je hier beter op inspelen. Je kunt kinderen zelf met input
laten komen maar soms moet je zelf ook zaken aandragen.
- Een gevarieerd ingericht lokaal: hoe beter en hoe leuker je lokaal is ingericht, hoe
positiever het klimaat in de groep is. een rijke leeromgeving voldoet aan de volgende
aspecten:
o Mogelijkheid voor kringopstelling of halve maanopstelling te maken
o Mogelijk om in tweetallen of in kleinere groepen te werken. Kader spreken en
luisteren, groepsgesprekken, oefenen van verschillende varianten
o Materiaal dat dramatische expressie uitlokt of ondersteunt. Verkleedkleren
etc. Van belang voor het spreken en luisteren
o Voldoende computers, 1 voor 2 kinderen is het mooist. Ter ondersteuning van
de lees- en schrijfvaardigheid.
o Een taalhoek. Voldoende materialen om te experimenteren met taal.
Materiaal voor stimulatie van luisteren, lezen en schrijven
o Een boekenkast met een wisselende collectie boeken
Samenvatting Toetsdoelen Esmee de Vries PABO Viaa Jaar 2