Week 1 Meten
Waarom statistiek?
- Je wordt opgeleid tot scientist practitioner, waarbij je praktijk en wetenschap met elkaar moet
verbinden.
- Je moet je eigen onderzoek kunnen opzetten en analyseren en je moet kritisch kunnen kijken
naar het onderzoek van anderen (beroepsfunctie wetenschappelijk onderzoeker).
- Je hebt het ook nodig in de praktijk; welke testen/toetsen zet ik in en hoe interpreteer ik de
resultaten?
- Je hebt het ook nodig in een beleidsfunctie; op basis van wetenschappelijk onderzoek advies
uitbrengen aan de overheid.
Het onderzoeksproces en de rol van statistiek
1. Probleemstelling
2. Doelstelling Conceptualiseren: inperking
3. Vraagstelling
4. Onderzoeksopzet
Wie? Wat? Wanneer? Hoe Inrichten: concretisering
5. Dataverzameling
6. Dataverwerking Uitvoeren: verbreding, je doet weer uitspraken
7. Rapportage over waar je in het begin bent begonnen
Vraagstelling: Gaat een bijbaantje bij universitaire studenten ten koste van de studieresultaten?
Onderzoeksopzet:
- Operationalisering; bijbaantje ja/nee of aantal uur. Studieresultaten; cijfers of studiepunten.
- Steekproefopzet; representatieve steekproef studentenpopulatie.
- Meetinstrument; Enquête.
Uitvoeringsfase; beschrijvende statistiek; gemiddelde cijfers of studiepunten per groep ja/nee.
Theorieën leiden tot data-analyses en data-analyses leiden tot theorieën.
Theorie:
Een theorie is een uitleg of set van principes die goed is onderbouwd door herhaald testen, het
verklaart een breed fenomeen.
Hypothese:
Een hypothese is een verwachte verklaring/uitleg voor de observaties. Het legt een kleiner fenomeen
uit en is niet getest.
Voorspelling:
De hypotheses moeten we operationaliseren, zodat het ons in staat stelt om data te verzamelen en te
analyseren. Uit hypothesen vloeien voorspellingen voort.
Rol van statistiek in de conceptualiseringfase:
- Is deze vraag echt te beantwoorden?
Rol van statistiek in de onderzoeksopzet:
- Wie: populatie (groep mensen waar je iets over wilt zeggen), die kun je nooit allemaal in je
onderzoek betrekken, dus je maakt een steekproef (selectie). Met behulp van statistiek kun je
uitrekenen hoe groot de steekproef moet zijn om iets te kunnen zeggen over bijvoorbeeld alle
basisschoolleerlingen.
- Wat: welke meetinstrument is betrouwbaar om iets te kunnen onderzoeken.
- Wanneer: eenmalig/meerdere momenten, heeft gevolgen voor het soort analyses.
- Hoe: welke analyse past het beste bij de gegevens die ik wil gaan verzamelen.
Rol van statistiek in de uitvoeringsfase:
- Beschrijvende statistiek: helpt om gegevens te ordenen en te presenteren in samenvattende
kengetallen, tabellen, grafieken en figuren.
, - Toetsende statistiek: helpt om het verband te bepalen tussen resultaten en theorie:
interpretatie van statistische gegevens: statistische conclusies.
Steekproef:
- Aselect: iedereen in de populatie moet een even grote kans hebben om in de steekproef
terecht te komen. Je kiest deze groep niet zelf.
Vb. Uitspraken over basisschoolleerlingen, iedere leerling maakt kans om in het onderzoek te komen.
- Representatief: het vormt een goede afspiegeling van de totale populatie. Een aselecte steekproef
zorgt voor representativiteit.
Gegevens uit een steekproef worden geordend in een datamatrix met verschillende variabelen (kind, geslacht,
zelfwaardering, schooltype, glazen alcohol).
Steekproeven zullen alleen representatief zijn ten aanzien van een aantal kenmerken, die in het onderzoek van
belang zijn. Je kunt dit met speciale steekproeftechnieken bewerkstelligen (gestratificeerde aselecte steekproef).
De representatieve steekproef moet op relevante kenmerken een goede afspiegeling zijn van de populatie.
Hoe groter de aselecte steekproef, hoe groter de kans op representativiteit.
Variabele:
Iets wat kan variëren (tussen mensen, locaties of zelfs tijd), in tegenstelling tot een constante.
Een variabele is een eigenschap of kenmerk van een object die verschillende waarden kan
aannemen. Variabelen kunnen kwantitatief zijn, dat wil zeggen in getallen uit te drukken, zoals lengte
en leeftijd. Bij kwalitatieve variabelen laten de kenmerken zich alleen in woorden omschrijven:
geslacht, haarkleur, beroep.
Een variabele wordt gemeten bij een bepaalde onderzoekseenheid, dit is heel vaak een persoon,
maar dit kan ook een gezin zijn. Een onderzoekseenheid is een object bij wie, waarbij of waarover
gegevens worden verzameld.
In iedere rij staat de onderzoekseenheid, in iedere kolom staat de variabele. In iedere cel, de
combinatie hiervan, is de score.
Variabelen, de rol binnen onderzoek:
- Afhankelijke variabele: gevolg of uitkomst, hetgeen dat je wilt verklaren.
- Onafhankelijke variabele: oorzaak.
Veel negatieve levensgebeurtenissen (onafhankelijke variabele) leidt tot een depressie (afhankelijke variabele).
Coca Cola (onafhankelijke variabele) werkt zaaddodend (afhankelijke variabele).
Psychische problemen bij ouders (onafhankelijke variabele) zorgen voor internaliserende problematiek bij
kinderen (afhankelijke variabele).
Variabelen, causaliteit:
Causaliteit, of de wet van oorzaak en gevolg is de veronderstelling dat gebeurtenissen plaatsvinden
als gevolg van bepaalde andere gebeurtenissen die daaraan voorafgegaan zijn; een oorzaak gaat
vooraf aan een gevolg.
Je kunt de hypothese hebben dat problemen van ouders effect hebben op internaliserende problemen
bij kinderen, maar dit kan ook andersom zijn. Het kan ook zijn dat een oorlogssituatie beide variabelen
veroorzaakt.
Wanneer je meer predictoren hebt, dan wordt het verhaal complexer.
Variabelen, discreet vs continu:
- Discrete variabele (nominaal of ordinaal meetniveau): Een variabele die slechts een bepaald
aantal waarden kan aannemen; een verschil tussen twee waarden is altijd één eenheid of
meer vaste eenheden. Bij zowel het nominale variabelen als ordinale variabelen, geldt dat je
eigenlijk meer bezig bent met het indelen in categorieën, dan wat je in het dagelijks leven
vaak onder de term 'meten' verstaat. De verkregen data worden daarom ook wel categorische
data genoemd.
Vb. Aantal woorden dat kinderen goed hebben in een dictee.
Vb. Iedere beker ranja kost 0,50 en gaat dus telkens met 0,50 omhoog.
- Continue variabele (interval of ratio meetniveau): Een variabele waarvoor geldt dat er tussen
twee gegeven waarden altijd een derde ligt; bij het meten van continue variabelen zijn de
scores altijd afgeronde getallen. Bij continue variabelen kan wél elke waarde tussen twee
meetpunten voorkomen. Continu variabelen nemen waarden aan uit een aaneengesloten
interval (continuüm). De variabele heeft een waarde die de uitkomst is van een échte meting,
, waarbij er een getal wordt toegekend aan de variabele. Een voorbeeld van een continue
variabele is 'lichaamslengte'. De frequentieverdeling van een continue variabele wordt meestal
weergegeven als een vloeiende curve.
Een continue variabele kan heel precies gemeten worden en een discrete variabele enkel een paar waarden.
Variabelen, kwalitatief vs kwantitatief:
- Kwalitatieve variabelen: nominaal of ordinaal.
- Kwantitatieve variabelen: interval of ratio, omdat het te meten is. Waarden geven hoeveelheid
aan.
Variabelen, meetniveaus
Meten is het toekennen van getallen aan eigenschappen (variabelen). Bij veel soorten onderzoek
worden waarnemingen ingedeeld in klassen. Dergelijke gegevens duiden een niet-getalsmatige
eigenschap aan; kwalitatieve gegevens. De wijze waarop gegevens zijn gemeten, wordt het
meetniveau of meetschaal van de variabele genoemd. Is bepalend voor de berekeningen en
statistische toetsen die mogen worden uitgevoerd.
Nominaal meetniveau:
Categorieën, maar geen volgorde. Zijn vaak meer dan twee categorieën, anders noemt men het een
binaire variabele (vb. levend of dood). Het een is niet hoger dan het andere.
Voorbeeld: Kerkelijke gezindheid; rooms katholiek, Nederlands hervormd, Christelijk.
Voorbeeld: Een startnummer bij een hardloopwedstrijd.
Voorbeeld: Geslacht.
Ordinaal meetniveau:
Categorieën, maar wel oplopende volgorde. De verschillen tussen de categorieën zijn niet eenduidig
bepaald. Er is alleen sprake van een natuurlijke volgorde of rangordeschaal.
Voorbeeld: Sociaaleconomische status; laag, midden, hoog. De afstanden zijn niet betekenisvol.
Voorbeeld: Schoolniveau; VMBO-T, HAVO, gymnasium.
Voorbeeld: Overgang; zakken, herkansing, slagen.
Voorbeeld: Uitslag sportwedstrijd; eerste, tweede of derde. Er wordt niks gezegd over tussenliggende afstand.
Interval meetniveau:
Waarden geven volgorde aan, de afstanden zijn betekenisvol.
Voorbeeld: Graden Celcius, de afstand tussen 23 en 24 graden is even groot als 22 en 23 graden.
Voorbeeld: Cijfer van de jury; 1 t/m 10.
Voorbeeld: IQ
Ratio meetniveau:
Waarden geven volgorde aan, gelijke intervallen tussen de waarden hebben dezelfde betekenis en er
is een absoluut nulpunt.
Voorbeeld: De lengte van een potlood. Je kunt zeggen; dit potlood is 3x langer dan dat potlood.
Voorbeeld: Tijd die gehaald wordt op 100m sprint.
Voorbeeld: Leeftijd verlaten ouderlijk huis.
Voorbeeld: Studieduur.
Voorbeeld: Verkoopresultaten.
, Discreet vs continu, de vier meetniveaus, kwalitatief vs kwantitatief; zegt alleen iets over de afzonderlijke
variabelen.
Moderatie:
Een variabele die het verband tussen twee variabelen versterkt of verzwakt.
In gezinnen waar ouders psychische
problemen hebben, en er is geen
sociale steun, dan versterkt dit de
relatie tussen psychische problemen
en internaliserende problematiek.
Voorbeeld: Leertijd leidt tot betere studieresultaten en dat is
vooral zo als een student geen bijbaan heeft.
Leertijd (onafhankelijke variabele)
Studieresultaten
Geen bijbaan
Mediatie:
Een variabele die (deels) het verband tussen twee andere variabelen kan verklaren.
Je vindt een bepaalde relatie en je gaat op zoek naar een andere variabele die dit kan verklaren. Dit
kan je aanwijzingen geven in hoe je de gezinnen moet ondersteunen.
Voorbeeld: Door colleges te bezoeken zijn je studieresultaten beter en dit wordt verklaard doordat je motivatie
wordt verhoogd.
Voorbeeld: Als mensen een lager IQ hebben dan leidt tot minder goede studieresultaten en dit wordt verklaard
doordat de faalangst wordt vergroot. Aangezien mensen met een laag IQ meer faalangst hebben. Mensen met
een hoog IQ, hebben hogere studieresultaten, omdat ze minder faalangst hebben.