HOORCOLLEGES PSBK
HC1: INTRODUCTIE
PW houdt zich bezig met de wetenschappelijke bestudering van de
ontwikkeling en opvoeding van en het onderwijs aan kinderen + jongeren in
een brede context, en preventie, diagnostiek en behandeling van de
problemen die daarbij kunnen ontstaan.
Geesteswetenschappelijke stroming (filosofisch)
o Focus: belevingswereld en gevoel van ieder kind
o Kind moet kind zijn, opvoeders zijn gidsen/begeleiders ->
normatief
o Onderwijs: vrije scholen
Empirisch analytische stroming (natuurwetenschappelijk)
o Focus: gedrag van kinderen en de omgeving
o Bewijs en meetbaarheid zijn belangrijk
o Overeenkomsten tussen kinderen -> cito-toets
Kritisch emancipatorische stroming
o Kritiek op andere 2 stromingen
o Betere omstandigheden voor kinderen
o Hoe verkleinen we de onderwijsachterstand?
Opvoeding: gaat over het aanleren/onderwijzen van vaardigheden, gedrag,
normen en waarden en het stimuleren van interesses -> zodat kinderen
competent kunnen functioneren binnen de cultuur en maatschappij waarin ze
opgroeien
Socialisatie: ‘het proces waardoor individuen de kennis, vaardigheden en
kenmerken verkrijgen zodat ze effectief kunnen participeren in de
samenleving.
Cultuur sensitief = normen/waarden/behoeften gelden niet voor
iedereen
Micha de Winter -> Pedagogiek van Hoop
Kritisch emancipatorische stroming, invalshoeken:
Deficit Thinking: denkwijze docenten/professionals: sommige studenten
hebben bepaalde gebreken/tekorten die achterstanden verklaren. Focus
ligt op het benadrukken van tekortkomingen -> ongelijkheid in stand.
Medical Model: vaak binnen speciaal/passend onderwijs. Focus ligt op
de stoornis/handicap en niet op de behoeften van het kind.
Nu: Positive Youth Development
Focus op diverse behoeften, mogelijkheden en potenties kinderen
Uitgangspunt: alle kinderen en jongeren zouden optimaal moeten kunnen
participeren in de samenleving, hoe doen we dit?
Van problematiserend -> gerichtheid op groei en individueel -> sociaal
HC2: BIO-SOCIO-ECOLOGISCHE MODEL
Effect op schoolpresentaties wordt groot beïnvloed door erfelijkheid (bv.
intelligentie, schoolsucces) en klein door gedeelde omgeving (gezin, klas)
Spoetnik effect(= Rusland brengt als eerst satelliet in baan om de aarde) ->
gevolg Amerika reageert met pedagogisch programma: brede stimulering van
de ontwikkeling van de arme (zwarte) bevolking, voorbeeld volgt in veel landen
, Head Start(= gericht op verhoging van het IQ en de taalvaardigheid, niet
altijd door professional) -> nauwelijks blijvende effecten op IQ, maar wel
andere positieve gevolgen
Kon niet slagen doordat IQ (g-factor) grotendeels erfelijk is
Bezwaren tegen gedragsgenetische model
Geen theorie over hoe genotype (genen) wordt omgezet in fenotype (bv.
IQ, persoonlijkheid, politieke voorkeur, gedrag)
Afwijkende bevindingen -> zoals flynn effect (gemiddelde IQ populatie
stijgt)
o Sterk effect van adoptie op IQ
o Lagere SES -> minder sterk effect erfelijkheid
Epigenese: genen komen tot uitdrukking in het fenotype (genotype x
omgeving)
Flynn effect lijkt uit te doven door geen grote culturele veranderingen en
toegenomen differentiatie in het onderwijs (afnemende kwaliteit onderwijs)
Eerder stijgend IQ door: toegenomen educatie en mediagebruik etc.
NATURE-NURTURE PARADOX
Nature: aangeboren, persoonskenmerken in hoge mate erfelijk
Nurture: aangeleerd -> hoe ondersteunender omgeving, hoe hoger het IQ.
Gottlieb’s theorie verwijst naar de interactie en relatie tussen elementen die
betrokken zijn bij de ontwikkeling van een individu
Veranderingen in normale omgeving -> andere uitkomsten
Probabilistische epigenese: wederkerige invloed
Epigenese (ontwikkeling/gedrag worden niet volledig bepaald door
genen, maar ook door interactie tussen genetische factoren + omgeving)
BRONFENBRENNER MODEL
Proces = persoon x context x tijd
Persoon = genetische basis individu, ervaringen, kennis, vaardigheden
o Hulpbronnen: informele en formele educatie (bv. in het gezin)
o Eisen: social-aanvaardbaar gedrag, lezen, samenwerken
Context = fysieke, sociale en culturele omgeving waarin het kind
opgroeit
o Microsysteem, mesosysteem, exosysteem, macro-systeem en
chronosysteem (tijdgebonden factoren)
Tijd = duur van de interactie tussen kind en object (speelgoed) en de
herhaling hiervan + veranderingen in de samenleving op grote tijd
o Microtijd (sec, min, uren) , mesotijd (weken, maanden, jaren) en
macrotijd (generatie tot generatie, decennia, eeuwen, tijdperken)
Proximale processen: interactie van individu met zijn of haar directe
omgeving
- Kwantiteit: kracht, duur, samenhang tussen contexten
- Kwaliteit: mate van initiatief en sturing, wederkerigheid, responsiviteit
- Inhoud: waardevolle persoonskenmerken, kennis, vaardigheden
Mesotijd = bv. schoolovergang