Methodologie 2 | periode 5 & 6 | 2020
Week 1
Wetenschap
Waarom wetenschap:
- Gefundeerde uitspraken over menselijk gedrag
- Wetenschap = kennis verzamelen
- Theorie = kennis organiseren
- Onderzoek = kennis genereren
- Toepassing = kennis gebruiken
De vier doelen van wetenschap:
1. Beschrijven
- Definieer het fenomeen
- Differentieer tussen fenomenen
- Beschrijf een fenomeen
- Beschrijf relatie tussen fenomenen
2. Begrijpen
- Bepalen waarom iets gebeurd
- Begint vaak met hypothese
- Causaliteit (iets willen veranderen, eerst reden achterhalen)
- John Stuart Mill drie criteria: covariation, time precendence, no alternative
explanation
3. Voorspellen
- Toegepast
- Onderzoek
4. Controleren
- Kun/mag je gedrag controleren?
De vier waarden van wetenschap:
- Empirisch: gebaseerd op feiten en niet gebaseerd op ideologie
- Sceptisch: bevraag bestaande kennis en neem niets voor waar aan
- Voorlopig: alle kennis verandert en wat is dan ‘waar’?
- Openbaar: uitkomsten en methoden van onderzoek
Plaats in de filosofie: kennisleer, kentheorie, epistemologie
Logische positivisme vs. humanisme
Theorie
Theorie = verzameling uitspraken over relaties tussen verbanden
1. Aannames
- Vaak impliciet: we nemen ze voor waar aan en toetsen niet
- Vaak paradigmatisch: aanname binnen het onderzoekgebied, is domein-
specifiek
2. Hypothetische constructen
- Niet direct observeerbaar
- Abstract
- Uni-dimensioneel: of het een of het ander
- Multi-dimensioneel: aspecten zijn ongecorreleerd, ongerelateerd aan elkaar
- Multi-faceted: construct met meerdere facetten, zijn vaak gecorreleerd
3. Definities
, Methodologie 2 | periode 5 & 6 | 2020
- Narratief: als in woordenboek
- Operationeel: concreet maken aan de hand van vragenlijsten
4. Proposities
- Relaties tussen de begrippen
- Beschrijven abstracte relaties
- Worden niet direct getoetst
Wij kunnen toetsen: hypothesen omtrent operationele definities: verklarende/
respons/mediërende/modererende variabele. Proposities beschrijven relaties tussen
abstracte concepten (hypothetische constructen) en hypothesen beschrijven relaties
tussen concrete representaties van abstractie concepten (operationele definities).
Kenmerken van theorie: scope (bereik) en specificiteit (precisie).
Doelen van theorie: organiseren kennis, vergroten kennis (verbeteren/link/
convergence) en steun van gedrag/oplossingen (toepassingen.
Criteria theorie:
- Logisch consistent: theorie mag zichzelf niet tegenspreken
- Falsifieerbaar: je moet de theorie kunnen verwerpen
- In overeenstemming met data
- Consistent met andere theorieën
- Helder, zuinig, bruikbaar, vruchtbaar.
- Theoretisch en empirisch
Onderzoek
Empirisch onderzoek: algemeen idee, toetsbare hypothese, onderzoeksstrategie,
dataverzameling, data-analyse, communicatie en verslag.
Criteria goed onderzoek:
- Construct validiteit: meten wat je wil meten en goed geoperationaliseerd?
- Interne validiteit: alternatieve verklaring
- Statistische validiteit: deugd de toetsing?
- Externe validiteit: uitkomsten generaliseerbaar?
Fundamenteel onderzoek: toetst theorie en proposities, generaliseerbaar ‘broad
scope’.
Toegepast onderzoek: zoekt oplossing voor concreet probleem, vaak natuurlijke
setting, niet generaliseerbaar ‘narrow scope’.
Evaluation research: meet de impact van sociale interventies en programma’s,
toegepast; voor- en nametingen.
Action research: theorie, toepassing evaluatie.
Kwantitatief: gegeven zijn getallen, toetsbaar, vaak experimenteel, interne validiteit.
Kwalitatief: gegeven zijn beschrijvingen, antwoorden interviews, vaak niet-
experimenteel onderzoek, ecologische validiteit, begrijpen van gedrag.
, Methodologie 2 | periode 5 & 6 | 2020
Week 2
Onderzoeksstrategieën
Experimenteel
- Causaliteit, oorzaak en gevolg
- Gecontroleerde manipulatie, rest constant. Voorbeeld effect caffeine, alles
constant behalve de caffeine. Dit stelt je in staat te praten over causaliteit
- Kan alternatieve verklaringen uitsluiten
- Hoge mate van controle: manipulatie, procedure, etc. Maar: vaak kunstmatige
setting (dat is nodig vanwege de controle)
- Alleen wat je kan en mag manipuleren
- Geen persoonlijkheidsvariabele
- Geen ziektes. Mag je natuurlijk niet manipuleren. Ook geen organisaties bijv.
Case study
- Uitgebreide, diepgaande examinatie van 1 case
- Vaak langdurig, alle gedragingen ipv responsvariabele. Je kijkt naar het hele
gedrag van een persoon.
- Beschrijvend of hypothese toetsend
- Natuurlijke setting
- Ook zeldzame fenomenen, ziektes. Maar: geen controle
- Geen causaliteit
- Geen generaliseerbaarheid
- Researcher bias (proefleider verwachtingen)
- Nomothetic
Correlationeel:
- Relaties tussen variabelen over veel cases heen
- Als je niet kan of mag manipuleren: ‘passief onderzoek’
- Correlatie-coëfficiënt: mate, richting, significantie van relatie
- Geen covariantie, geen causaliteit!
- Generaliseerbaar
- Actuarial prediction, maar: geen causaliteit
- Geen time precedence
- Geen alternatieve verklaringen
- Geen volgorde, reverse causation
- Geen alternatieve verklaringen
- Derde variabele probleem
Experimenteel
- Aselecte toewijzing
- Gecontroleerde manipulatie, kunstmatig
Quasi-experimenteel
- Natuurlijke indeling, bestaande groepen
- Kies experimentele vs. controle groep
Non-experimenteel
- Als je niet kan indelen of manipuleren
- Observationele designs