1
Hoofdstuk 1: Introductie - Abramovitz, Storch, McKay
is traditionele DSM diagnose nog wel nodig?
- psychopathologie wordt steeds meer geconceptualiseerd op het niveau van individuele
mechanismen en processen
- vervolgens worden er evidence-based technieken gebruikt om deze processen en
mechanismen terug te draaien
- er is een discussie nodig over:
- mechanismen van psychopathologie
- mechanismen van psychologische veranderingen
- een manier van conceptualisatie van gedragsmatige en psychologische problemen en
het ontwikkelen van behandelplannen die gebaseerd zijn op valide perspectieven los
van het huidige classificatiesysteem
20 jaar geleden randomized controlled trials (RCT)
- minimaal 2 RCTs moesten uitgevoerd zijn door twee verschillende onderzoeksteams waarbij
effectiviteit werd aangetoond ten opzichte van placebo, om te kunnen spreken van een
empirische ondersteunde behandeling
empirically supported treatments (EST)
- in deze criteria wordt ook rekening gehouden met nul findings (dus het aantal keren dat er
geen effect is gevonden van een behandeling)
- redelijk inzicht in de voor- en nadelen van behandelingen en hun werkzame elementen
begrijpen welke behandelelementen essentieel zijn is de essentie van evidence-based practice
Hoofdstuk 2: Cognitive Behavioral Therapy: Empirically Supported Treatment and the
Movement to Empirically Supported Practice
CBT
- zorgt voor een brede verbetering in het functioneren
- geen bijwerkingen of terugval zoals bij medicijnen
- relatief weinig sessies nodig
struikelblokken bij het inzetten van CBT in de klinische praktijk:
- therapeut
- ondanks de effectiviteit wordt CBT vaak nog niet ingezet door therapeuten
- als er voor CBT wordt gekozen, is de uitvoering vaak niet optimaal
- veel therapeuten hebben geen adequate training gehad
- negatieve overtuigingen over CBT en andere empirisch ondersteunde therapieën
- skeptisch over bevindingen van randomised controlled trials
- deze studies includeren niet het type echte patiënten die zij (de therapeuten) in
de praktijk zien
- sommige zien evidence based treatments (EBT) als bedreigend voor de
therapeutische relatie en geloven dat handleidingen geen oog hebben voor het
individu en inflexibel zijn wat betreft de behoeften van de cliënt
- sommige therapeuten vinden dat ze al effectieve therapieën toepassen
- niet genoeg tijd en geld om een training te volgen in CBT en andere EBTs
, 2
- sommige therapeuten hebben een voorkeur voor een meer eclectische aanpak waarin
ze delen van verschillende behandelingen samenvoegen
- institutional barriers
- the diversity of therapists delivering services in the community
- master level: zijn niet getraind in CBT maar geven wel vaak therapie
- veel therapeuten hebben een onderwijs of maatschappelijk werk achtergrond,
waarbij minder aandacht is voor CBT
- accreditation bodies and funding agencies
- kijken veel naar kosten (zorgverzekering) en geven hierbij de voorkeur aan master
psychologen die geen training hebben gehad in EBTs
- patient
- het is lastig voor patiënten om onderscheid te maken tussen therapeuten die EBTs
toepassen en therapeuten die dat niet doen, patiënten zijn immers niet op de hoogte
van de verschillen en mogelijkheden, het is nog moeilijker om te achterhalen of de
therapeut ook bekwaam is en het hele protocol goed uitvoert
- veel patiënten zijn op zoek naar zingeving en sociale steun en voldoen niet aan een
diagnose, CBT wat vooral gericht is op symptoomreductie lijkt hier niet bij te passen. ook
al gaat het om pseudo-behandelingen, hebben deze dan toch de voorkeur van
patiënten.
- consumers are generally satisfied with the therapy they are given
- patients preference for non-distressing, easy treatments
- huiswerk, exposure zijn minder aantrekkelijk voor patiënten
- onderzoek
- there are too many empirically supported therapies
- maakt het moeilijk om te bepalen welke therapie het meest geschikt is en waar men
het beste in getraind kan worden
- er wordt een onderdeeltje toegevoegd en dit wordt vervolgens gezien als een
nieuwe therapie
- er wordt geen echt onderscheid gemaakt tussen welke therapie beter is
- maakt het moeilijker om de kwaliteit te controleren
- CBT is not effective enough
- er wordt beweerd dat CGT niet effectiever is in gewone settings en dat het verschil
in effectiviteit gemeten wordt doordat er in onderzoekssettings strenge supervisie is
en goede training waardoor de therapie goed wordt toegepast
- voor angststoornissen lijkt CGT goed te werken, maar voor depressie lijken bijna
alle therapieën evengoed te werken
mogelijke oplossingen
- top-down solutions: lessons from the UK
- het lijkt gerechtvaardigd om therapeuten grootschalig op te lijden zodat effectieve
behandelingen beschikbaar zijn voor een groot gedeelte van de bevolking, dit betaalt
zich terug in dat er minder verzuim en ziektekosten zijn op de lange termijn
- focus dissemination efforts on treatment components rather than treatment packages
- maak de CBT-training makkelijker, door minder componenten op te nemen in de
training, dit maakt het overzichtelijker en motiverend, bovendien is niet voor alle
onderdelen effectiviteit bewezen
- direct-to-consumer strategies
, 3
- maak mensen bewust van het bestaan van EBTs (via internet, colleges, middelbare
school etc.) hierdoor zal de vraag ook toenemen
- exploring other mechanisms of treatment delivery (computer-assisted)
Hoofdstuk 3: Fears and Specific Phobias
although some level of fear can aid in survival or motivate individuals to prepare and perform,
not all fears are healthy
- intense, irrational
- chronic
- limit an individual’s ability to function
specific phobia
- anxiety disorder that involves a characteristic, unreasonable fear response in reaction to a
specific stimulus, situation or environment which has a significant negative impact on daily
living
- excessive reaction to the posed risk, situation, or socio-cultural context and often avoid and
endure the stimulus with severe distress
- for 6 or more months
- impairment to individual’s functioning
- age of onset: middle childhood
- fears often mirror the cognitive development of children
children often don’t recognize their fear to be excessive while adults are aware of their excessive
response
subtypes
- animal (7 years of age)
- natural environment
- situational
- blood-injury-injection (BII; 9 years)
- other
each subtype has a slightly different mean age of onset, prevalence rate and epidemiology
- for example: dental phobia (12 years), social phobia (16 years), claustrophobia (20 years)
prevalence
- 15%
- 10% suffer their entire lifetime (less than 10% seek help)
- one of the most common psychological disorders
- prevalence is higher in European and American countries, and lower in Asian, African and
Latin American countries
- prevalence higher in females than in males
- possibly cultural effect and the tendency to underreport in men
- prevalence higher in adolescence than childhood
- 75-90% of individuals presenting with an animal, natural-environmental or situational (heights)
phobia are female
- animal phobias are the most common in females
, 4
- situational are the most common in men
comorbidity
- high comorbidity (60-75%)
- “gateway” disorder to other anxiety problems
- most common comorbid disorder is another specific phobia
- children: separation anxiety disorder and ADHD
- animal subtype most comorbid with ODD
- BII most comorbid with ADHD
The origins of specific phobias
tripartite model of fear: physiological responses, behaviors and cognitions all interact to
produce the fear response
- physiological responses
- fear is often associated with specific physiological responses that people consciously
label as fear
- increases in gland activity (sweating, norepinephrine, epinephrine, adrenaline)
- heart rate
- breathing rate
- BII
- different physiological responses
- initial increase in blood pressure followed by a decrease in blood pressure, slower
heart rate, fainting
- behavior (avoidance)
- avoidance maintains phobias by preventing extinction of fear responses
- prevents individuals from having neutral or positive experiences
- maintenance of specific phobias by negative reinforcement as individuals are
rewarded with the removal of the aversive or feared stimuli through avoidance
- cognitions
- memories, thoughts, and cognitions that are associated with the stimuli that are
experienced
- activation of catastrophic cognitions: “that dog is going to bite my arm off if it gets
any closer)
heritability of specific phobias
- mostly animal research into genetic components
- estimation: 30% heritability
- most specific phobias and anxiety disorders run in families
- in rats up to 3th generation of offspring can show elevated anxiety, social instability,
limitations in functioning (especially female offspring)
environmental attributes of fear acquisition
- direct experience
- initially it was thought fear is a learned response (classical conditioning; Little Albert
study), however
- not everyone who experiences a traumatic event develops a phobia
- some people develop a phobia of something they never experienced