Hoofdstuk 1 – De onderneming en algemene economie
Basisveronderstelling van de economische wetenschap:
- Behoeften zijn oneindig
- Middelen zijn beperkt en voor verschillende doelen te gebruiken (middelen zijn schaars)
Schaarste dwingt mensen tot keuzes over het gebruik van de middelen gericht op een hoog
mogelijke welvaart. Economisch handelen is het afwegen van de middelen en behoeften.
Algemene economie bestaat uit:
- Meso- en micro-economie: kenmerken van markten en bedrijfstakken waar ondernemingen
mee te maken hebben, vraag en aanbod goederen, veranderingen in vraag en aanbod als
prijzen veranderen
- Macro-economie: verschijnselen voor een land.
- Monetaire economie: verschijnsel geld en de rol van een bank
- Internationale economische betrekkingen: buitenlandse handel en betrekkingen
Bedrijfsomgeving:
- Macro-omgeving (conjunctuur, wisselkoersen, loonkosten, energieprijzen, rente): bedrijf
heeft geen invloed op
- Indirecte omgeving (overheidsinvloed, culturele omgeving, sociale omgeving): bedrijf heeft
beperkte invloed op
- Directe omgeving (leveranciers, markt, concurrenten, afnemers): bedrijf heeft grote invloed
op
Het is belangrijk dat ondernemers in hun beleid voorspellingen maken van omgevingsfactoren om
een bedrijf minder conjunctuurgevoelig te maken.
Algemene economie werkt vaak met relatieve gegevens (procentuele veranderingen). Bij benadering
geldt:
- Vermenigvuldigen van twee variabelen: procentuele mutaties optellen
- Deling van twee variabelen: procentuele mutaties aftrekken
Nominale stijging: waardestijging variable
Reële stijging: volumeverandering variabele
Nominale verandering = reële verandering + prijsstijging
Arbeidsproductiviteit = productie per werknemer * aantal werknemers
BBP = vraag naar arbeid * arbeidsproductiviteit
Loonsom = loonsom per werknemer * aantal werknemers
Loonkosten per eenheid product = Loon per werknemer / arbeidsproductiviteit
Wat een bedrijf aan loon kwijt is = loonsom / loonkosten
Hoofdstuk 8 - Produceren
Welvaart = de mate waarin een individu beschikt over goederen en diensten om in zijn materiële
behoeften te voorzien. BBP is de belangrijkste maatstaf om welvaart te meten.
BBP = alle productie binnen de Nederlandse grenzen
BNP = alle productie door Nederlandse ingezetenen
Om het BBP van landen te vergelijken moet men: bbp per hoofd bepalen, bbp omzetten in een valuta
,en corrigeren met verschillen in koopkracht per land (koopkrachtpariteit)
Welvaartsverschillen meten in landen aan de hand van inkomen:
- Verschil totaal inkomen van de armste en rijkste mensen
- Hoeveel maal de rijkste 20% heeft ten opzichte van de armste 20%: aan de hand van
quintielen.
Een bepaalde mate van ongelijke inkomensverdeling rechtvaardigt de verschillen in
arbeidsproductiviteit.
Welzijn = de mate waarin een individu in zijn materiële en immateriële behoeften kan voorzien.
De Human Development Index (HDI) meet welzijn. Bestaat uit:
- Levensverwachting bij geboorte
- Kennis, gemeten als deelname aan onderwijs
- BNP per hoofd: redelijke levensstandaard
Productie = werkgelegenheid * gewerkte uren per werknemer * productie per uur
Productie (BBP) meten:
- Toegevoegde waarde (productiebenadering): som toegevoegde waarde bedrijven en overheid
o Toegevoegde waarde van de overheid is de productiewaarde van de overheid, de
ambtenarensalarissen, want de overheid produceert collectieve goederen (voor iedereen
beschikbaar)
- Inkomen (inkomensbenadering): som van loon, pacht, rente en winst (productiefactoren)
- Bestedingen (bestedingsbenadering): som van consumptie, investeringen,
overheidsbestedingen en export min de import (Y = C + I + O + E – M)
BBP - beloning van buitenlandse productiefactoren = beloning van nationale productiefactoren = BNI
Toegevoegde waarde = waarde die een bedrijfstak toevoegt aan het product en daarna
doorverkoopt aan de opeenvolgende tak in de bedrijfskolom.
Toegevoegde waarde bedrijven:
Opbrengst verkopen (marktprijs, omzet)
Inkopen -
Bruto toegevoegde waarde tegen marktprijzen
Afschrijvingen -
Netto toegevoegde waarde tegen marktprijzen
Indirecte belastingen/subsidies -
, Netto toegevoegde waarde tegen factorkosten
Loon
Pacht/huur
Rente -
Sluitpost: Winst (beloning voor productiefactor
ondernemerschap)
Conclusie: productie = netto toegevoegde waarde tegen factorkosten = loon, pacht, rente en winst
Van bruto naar netto = -afschrijven
Van marktprijzen naar factorkosten (kosten van productiefactoren)= -indirecte belastingen/subsidies
Netto toegevoegde waarde overheid = ambtenarensalaris - afschrijvingen
Hoofdstuk 9 - Productiefactoren (kapitaal, arbeid, natuur, ondernemerschap)
Kapitaal
Duurzame kapitaalgoederen gaan langer dan één periode mee. Met vervangingsinvesteringen
worden versleten kapitaalgoederen vervangen. Vlottende kapitaalgoederen zijn kapitaalgoederen die
worden gebruikt in het productieproces en voegen een toegevoegde waarde toe aan het
eindproduct. Hulpstoffen worden gebruikt om een eindproduct te maken maar kunnen niet worden
teruggevonden.
Kapitaalgoederenvoorraad (K) bestaat uit:
- Vast (infrastructuur, gebouwen en machines)
- Vlottend (voorraden)
Kapitaalcoëfficient (k) = Kapitaalgoederenvoorraad / toegevoegde waarde (BBP)
Kapitaalcoëfficient geeft aan hoeveel aan kapitaal nodig is voor de productie.
vb. Nederland (2015): K=2.003 mld eur
Nederland (2015): BBP=677 mld eur
k = 2. = 3,0
Productiecapaciteit = K / k als kapitaal knelpuntfactor is (je hebt arbeid wel om meer te produceren,
maar kapitaal te weinig)
Arbeid
Krappe arbeidsmarkt: moeilijk om werknemers te vinden.
Ruime arbeidsmarkt: makkelijk om werknemers te vinden.
Bevolking bestaat uit:
- Beroepsgeschikte bevolking (15-75 jaar)