Hoofdstuk 1:
Criminologie: de wetenschap van ‘misdaad en straf’. Misdaad of criminaliteit staat voor gedrag dat in
strijd is met bepaalde – in wetboeken vastgelegde – normen en waarop een straf staat. Een straf is
de consequente van het overtreden van rechtsregels.
De rechtsregels met betrekking tot criminologie staan vaak geschreven in het Wetboek van
Strafrecht, de Opiumwet, de Wet wapens en munite en de Wegenverkeerswet.
Criminaliteit of misdaad is – door zijn defnite – tjdi en plaatsgebonden. Delicten die twintg jaar
geleden niet strafaar zijn nu wel strafaar. Ook verschilt het Nederlandse strafrecht van dat van
andere landen. Bijvoorbeeld het bezit van sofdrugs. Men moet zich dus besefen dat criminaliteit
mede tot stand komt als gevolg van juridische en politeke besluitvormingsprocessen in bepaalde
cultuur in een bepaalde tjd. Binnen de aandachtsterreinen ‘misdaad en straf’ houdt de criminologie
zich bezig met verschillende vragen:
i Er is allereerst aandacht voor de oorzaken, achtergronden en ontstaansgronden van
misdaden, strafare feiten of delicten.
i Criminologie richt zich op de aard en omvang van crimineel gedrag.
i Criminologie houdt zich bezig met de efectviteit en preventeve werken van bepaalde
maatregelen.
i Tot slot is het functoneren van strafrechtelijke insttutes– zoals polite, Openbaar Ministerie,
rechterlijke macht en strafnrichtngen – onderwerp van onderzoek.
Hoofdvragen binnen criminologie:
i Waarom overtreden mensen de wet?
i Waarom gehoorzamen mensen de wet?
Oorzaaktheorieën:
Twee groepen theorieën: theorieën op microniveau en theorieën op macroniveau. De
oorzaaktheorieën op microniveau vinden hun oorsprong bij Lombroso: misdaad als product of
expressie van het individu. Men gaat op zoek naar factoren die de kans vergroten dat bepaalde
personen zich tot crimineel ontwikkelen. Deze factoren worden zowel bij het individu zelf gezocht
(biologische, psychologische en psychiatrische factoren) als bij hun omgeving gezocht (het gezin, de
vriendengroep en de woonbuurt).
De oorzaaktheorieën op macroniveau vinden hun oorsprong bij Quetelet: ‘misdaad als product of
expressie van de maatschappij’. Hier gaat men niet op zoek naar persoonlijke factoren of factoren uit
de omgeving. Maar gaat men er vanuit dat criminaliteit verankerd is in de structuur van de
samenleving en daarom is het streven – binnen dit type theorieën – om aan te geven onder welke
maatschappelijke condites het aantal delinquenten toei of afneemt.
Sociobiologische en biogenetsche criminologie:
Uitgang van deze stroming is dat biologische factoren van invloed zijn op crimineel gedrag. De
‘vroege’ aanhangers van deze stroming onderzochten de relate tussen aangeboren fysieke
kenmerken en criminaliteit. Kenmerken van criminelen: assymetrische lichaamsbouw, oogdefecten,
langere armen, doorgegroeide wenkbrauwen, verschillen in oorgroote, enzovoort.
Uit later onderzoek bleek dat veel gedetneerden een tekort hadden aan bepaalde Bivitaminen. Dit
tekort van vitaminen blijkt sterk door te werken op het gedrag. Oorzaken voor dit tekort kunnen de
eenzijdige gevangenismaaltjden zijn. Ook bepaalde Einummers in sommige producten kunnen
invloed hebben op het gewelddadige gedrag.
Een ander voorbeeld van sociobiologisch onderzoek is het gezinsonderzoek van het echtpaar Glueck.
Zij onderzochten onder andere of het gezin invloed heef in het wel of niet worden van crimineel.
Allereerst bleek uit het onderzoek dat de kans op crimineel gedrag aanzienlijk groter is in gezinnen
waar een defciënte of onvolledige socialisate plaatsvindt. Daarnaast is er een grotere kans op
crimineel gedrag in gezinnen waar te weinig sociale controle is.
,Forensische psychiatrie, psychologische criminologie en psychopathologie:
Begin 1900 ontwikkelt zich de forensische psychiatrie, de wetenschap die inzicht tracht te
verschafen in de pyschiatrische achtergronden van misdaad. De forensische psychiatrie en
psychologische criminologie hebben nog steeds een ruimte toepassing in strafrechtelijke procedures.
Bijvoorbeeld het begrip: (on)toerekeningsvatbaarheid: als iemand ten gevolge van zijn gebrekkige
ontwikkeling of psychiatrische stoornis niet in staat is geweest om ander te handelen dat hij deed ten
tjde van het ten laste gelegde.
Binnen jeugdcriminologie is het belangrijk om te weten of bijvoorbeeld individuele
gedragsproblemen (conduct disorder) op jonge leefijd samenhangen met een grotere kans op latere
delinquente. Concreet wordt dan de vraag gesteld of agressief gedrag op jonge leefijd voorspellend
kan zijn voor latere delinquente. Er is bewezen dat kinderen met een conduct disorder een grote
kans lopen later in hun ontwikkeling nog steeds antsociaal gedrag vertonen.
Ontwikkelingscriminolgie:
Oorzaken voor crimineel gedrag worden gezocht binnen de bredere ontwikkeling van kinderen
tjdens het opgroeien. Binnen deze theorie spelen de individuele ontwikkelingen van het kind een
belangrijke rol bij het identfceren van gedragsproblemen in het algemeen en bij het bestuderen van
regelovertredend en delinquent gedrag in het bijzonder. Om een goed beeld van de ontwikkeling te
krijgen worden naast de ontwikkelingsgegevens ook maatschappelijke en biologische factoren
meegenomen. Delinquent gedrag komt volgens deze theorie niet uit de lucht vallen maar houdt
nauw verband met antsociaal gedrag.
De antsociale carrirre van het kind wordt in kaart gebracht, door middel van individuele factoren
(intelligente en leefijd) en omgevingsfactoren (verhuizing en echtscheiding).
Onderzoek in relate tot de voorspelbaarheid van ernstg crimineel gedrag bij jongens duidt op
zogenoemde ontwikkelingstrajecten zijn die een jongere kan doorlopen en die kunnen leiden tot
ernstg gedrag:
1. Een traject dat begint met openlijk probleemgedrag (zoals agressie en opposite)
2. Een traject dat begint met heimelijke probleemgedrag (zoals diefstal en vernieling).
3. Een traject dat begint met autoriteitsconficten voor het twaalfde jaar.
Differentële associate:
Sutherland is de grondlegger van deze theoretsche stroming binnen de oorzaaktheorieën. Crimineel
gedrag wordt gezien als imitategedrag. Mensen worde niet slecht geboren, crimineel gedrag wordt
aangeleerd in sociale netwerken die worden bepaald door personen door wie weten geen
vanzelfsprekende geldigheid hebben. Deze theorie wil zeggen dat iemand crimineel wordt omdat hi
vaak geconfronteerd wordt met criminele gedragspatronen en ook doordat hij relatef veel wordt
afgeschermd van antcriminele gedragspatronen. Crimineel gedrag wordt dan als ‘normaal’ gedrag
gezien.
Ratonele keuze theorie:
Clarke en Cornish zien wetsovertreders als reasoning decision makers. Daders verschillen niet
principeel van de rest van de bevolking, maar maken andere afwegingen. Binnen dit perspectef
wordt er van uitgegaan dat mensen niet kiezen voor criminaliteit, maar dat ze vaak min of meer
toevallig in de criminaliteit terechtkomen. De kostenibatenanalyse staat in deze theorie centraal: wat
is de verhouding tussen de opbrengst van criminaliteit in relate tot de pakkans (kosten). Anders dan
andere oorzaaktheorieën besteed deze theorie aandacht aan de keuzes die daders hebben. Bij
beslissingsmomenten worden de volgende fasen doorlopen. Fase 1: is de bereid om misdrijven te
plegen. Fase 2: is de beslissing om daadwerkelijk een specifek misdrijf te plegen. Fase 3: omvat de
beslissingen die betrekking hebben op de concrete uitvoering van specifeke misdrijven. Fase 4: heef
betrekking op de evaluate, het beslissen over doorgaan of stoppen met de criminele handelingen.
Hierbij speelt de kostenibatenanalyse wederom een grote rol.
, Straintheorie:
Criminaliteit is een uitng van spanning en protest. Uitgangspunt van deze theorie is dat er strain
(spanning) ontstaat wanneer gestelde doelen niet bereikt kunnen worden met de in de samenleving
aanwezige middelen. Iedereen stelt zichzelf doelen en de samenleving benadrukt dat het behalen
van deze doelen belangrijk is, echter heef niet iedereen dezelfde kwaliteit aan middelen
beschikbaar. Een deel stelt daarom zijn doelen bij, maar een ander deel zoekt andere, illegale
oplossingen om alsnog zijn doelen te bereiken. Criminaliteit is zo’n oplossing.
Radicale of kritsche criminologie:
Binnen de radicale of kritsche criminologie wordt iedere vorm van criminaliteit gezien als een vorm
van maatschappijkritek. Criminaliteit is het product van het kapitalistsche productesysteem dat
zicht tegen de zwakste groepen van de samenleving keert. Criminaliteit ontstaat aan de onderkant
van de samenleving als een latente vorm van verzet tegen de machtsongelijkheid. De bovenkant
heef de macht in handen om criminaliteit te defniëren en beschikt bovendien over de
mogelijkheden om het strafrechtelijke systeem te gebruiken om de eigen belangen te verdedigen.
Interactonistsche theorie:
Binnen het interactonistsche perspectef is het moto: “criminaliteit is wat wij zo noemen”. Binnen
deze theorie wordt er vanuit gegaan dat geen enkel gedrag crimineel is, maar dit wordt op grond van
de sociale defnite. Criminaliteit is dus gedrag dat door anderen zo wordt benoemd. Binnen deze
stroming wordt getracht aan te geven hoe het criminaliseringsproces ontstaat. Iemand overtreedt de
wet, maar ziet zichzelf niet als wetsovertreder. Dit gedrag kan reactes opleveren van derden (polite,
sociale omgeving). Als dit gebeurd vind labeling plaats. Dit veroorzaakt het selfulflling prophecy.
Controle- of beheersingstheorieën:
Waarom niet? Dat is de vraag die de volgende theorieën proberen te verklaren.
Controle theorie/bindingstheorie (Hirschi):
Mensen houden zich aan de wet omdat ze zowel afecteve als ratonele banden met de samenleving
hebben. Deze banden kunnen sterk en minder sterk zij. Binnen de controletheorie wordt
aangenomen dat de uiteindelijke kracht van afecteve bindingen (ouders) in sterke mate bepaald
wordt door de ervaringen tjdens de vroege socialisate. Door deze afecteve bindingen zal het voor
de meeste mensen 1) moeilijk zijn om naasten verdriet te doen, en 2) mogelijk zijn om zich in te
leven in het potentële slachtofer. Daarnaast hebben zij ook veel te verliezen als zij crimineel
worden. Bezit, investering in opleiding, werk of hun gezin.
Er kan gesteld worden dat mensen met minder bindingen eerder geneigd zijn crimineel gedrag te
vertonen dan iemand die erg goede bindingen heef. Ten aanzien van de binding met de
maatschappij zijn er vier elementen van belang:
i Atachment. Door emotonele gehechtheid aan andere personen is er gevoeligheid voor de
mening en wensen van deze personen.
i Commitment. Verplichtngen die mensen aangaan, als je veel hebt geïnvesteerd in de
maatschappij heb je veel te verliezen.
i Involvement. Een persoon die het druk heef met conventonele bezigheden, zoals afspraken,
schooltjden en werkuren, zal minder in de gelegenheid zijn om criminaliteit te plegen.
i Belief. Dit bindingselement hangt samen met de waarde die iemand hecht aan
maatschappelijke regels.
Reintegratve shaming:
Binnen deze theorie wordt een aantal andere theorieën geïntegreerd. Afanlijkheidsrelates,
stgmatsering en de aanwezigheid van legale en illegale middelen staan hierin centraal. Uitgangspunt