Inhoudsopgave
2.1 Gezondheidszorg en Welzijn in Nederland:..................................................................................2
4. Doelgroepen............................................................................................................................3
4.1 zuigeling 0-1.5 jaar:.......................................................................................................................3
4.2: peuter 1.5 tot 3 jaar:....................................................................................................................5
4.3 kleuter 4-6 jaar:............................................................................................................................6
4.4 basisschool 6-12 jaar:...................................................................................................................7
4.5 adolescent 12-18:.........................................................................................................................8
4.6 vroeg volwassene 18-35:..............................................................................................................9
4.7 middelbaar volwassene 35-65:...................................................................................................10
4.8 ouderen >65:..............................................................................................................................10
4.10 mensen met een beperking......................................................................................................11
5.Gezondheid en ziekte.............................................................................................................13
5.2 anatomie en fysiologie................................................................................................................13
Psychopathologie:............................................................................................................................31
Farmacologie:...................................................................................................................................33
Farmacologie:...................................................................................................................................33
6 zorgen voor jezelf en specifeke doelgroepen.......................................................................36
hygiëne.............................................................................................................................................36
EHBO:...............................................................................................................................................37
7 Eigen voeding en voedingsgedrag van specifeke doelgroepen............................................38
Basis natuurwetenschappen:............................................................................................................38
Basisprincipes microbiologie:...........................................................................................................40
Voedingsleer:....................................................................................................................................42
Voedingsleer:....................................................................................................................................43
Samenstelling en indicering van diëten:...........................................................................................43
Levensmiddelenleer.........................................................................................................................44
8 Leefstjl en zorgzelfstandigheid..............................................................................................45
Gedrag en besluitvormingsprocessen van gedragsverandering.......................................................45
Leefwereld jongeren.........................................................................................................................46
Leefstjlproblemen............................................................................................................................48
9 Bevorderen van gezond gedrag.............................................................................................49
10 facilitaire dienstverlening.....................................................................................................50
1
,2.1 Gezondheidszorg en Welzijn in Nederland:
Efecten van demografsche ontiikkelingen op de organisatie van de
gezondheidszorg en ielzijnssector in Nederland:
Demografische ontwikkeiingenȀ veranderingen in geboorten, huwelijken, sterfen, ziekten, enz. : de
demografe bestudeert dergelijke gegevens om een beeld te krijgen van de levensomstandigheden in
een bepaalde samenleving.
GeboortecijferȀ 170.000, 1,66 geboorten per vrouw
SterftecijferȀ jaarlijks aantal sterfgevallen per 1000 mensen. 1 op de 1000 = 1 promille.
VergrijzingȀ steeds meer ouderen in een omgeving, gemiddelde leefijd stjgt.
OntgroeningȀ afneming aantal jongeren in de omgeving door laag geboortecijfer.
Beroepen in de gezondheidszorg:
Medische beroepenȀ medische opleiding, bijvoorbeeld verpleegkundige of verzorgende IG.
Paramedische beroepenȀ Gezondheid op peil houden. Paramedici zijn zorgverleners die een arts (of
in bepaalde gevallen een tandarts of apotheker) mogen helpen bij de diagnose en behandeling van
een patënt. Ze mogen bepaalde technische prestates en handelingen uitvoeren, in opdracht van de
arts, apotheker of tandarts, die per beroep zijn gedefnieerd. De paramedicus moet erkend zijn voor
zijn beroep en een visum hebben om die taken te mogen uitvoeren. De paramedische beroepen:
audiologen en audiciens, diëtsten, ergotherapeuten, farmaceutsch-technisch assistenten,
logopedisten, medisch laboratoriumtechnologen, orthoptsten, podologen, technologen medische
beeldvorming.
Zorgsettings:
Intramuraie zorgȀ zorg binnen de muren, meer dan 24u.
Extramuraie zorgȀ zorg buiten de muren. Bijvoorbeeld thuiszorg. Ambulant.
Semimuraie zorgȀ een soort tussenvoorziening. wonen niet zelfstandig, maar hoeven ook niet
opgenomen te worden of in een instelling, verpleeg- of verzorgingstehuis te wonen. Dagbesteding,
dagdeelbehandeling, beschermd wonen.
Cure en careȀ cure is het genezen, bijvoorbeeld in ziekenhuis. Care is verzorging. Zo veel mogelijk
beperken van nadelen van een ziekte.
Maatschappeiijke zorgȀ verzamelnaam voor functes waarin je cliënten begeleiding en zorg biedt. Je
helpt cliënten zo zelfstandig mogelijk te functoneren tjdens de dagelijkse bezigheden en in de
maatschappij. Hieronder vind je een beschrijving van mogelijke banen, werkvelden en benodigde
opleidingen.
Eersteiijnszorg en tweedeiijnszorgȀ eerstelijns kun je geen zonder verwijzing, bijvoorbeeld huisarts,
tandarts, maatschappelijk werker, fysiotherapeut, wijkverpleegkundige. Tweedelijns is een verwijzing
voor nodig, bijvoorbeeld specialisten in het ziekenhuis, revalidate en psychische hulp.
Professioneel handelen:
BeroepsgeheimȀ De plicht om te zwijgen over feiten en gegevens van derden, die iemand bij het
uitoefenen van zijn beroep te weten is gekomen. Het wordt ook wel zwijgplicht genoemd. Het gaat
daarbij vooral om vrije beroepen. Doe je dat wel, dan loop je het risico dat je je voor de tuchtrechter,
civiele rechter of strafrechter te moet verantwoorden.
2
,Evidence based practceȀ is het best te vertalen als goede, adequate, efecteve en efciënte zorg.
EBP gaat uit van 3 belangrijke domeinen; De klinische expertse van de zorgprofessional, de
voorkeuren en waardes van de patënt en de aanwezige wetenschappelijke evidente.
PDCA-cyciusȀ Deze zogenoemde Deming Cirkel is een goed controlemiddel om de kwaliteit van
veranderingen en verbeteringen binnen de organisate te bewaken. DePDCA cycius staat voor de
afortng van de vier belangrijkste stappen in de cirkel: Plan, Do, Check en (ee-) Act.
Normen Verantwoorde ZorgȀ Landelijke normen voor verantwoorde zorg, ontwikkeld voor verpleeg-
en verzorgingshuizen en voor de thuiszorg. In deze normen staat beschreven wat het resultaat moet
zijn van goede zorg. Elke zorgaanbieder wordt jaarlijks getoetst aan die normen. Hierdoor krijgt
iedere organisate feedback op de kwaliteit van de geleverde zorg.
4. Doelgroepen
4.1 zuigeling 0-1.5 jaar:
Motorische ontiikkeling
Fundamenteie refexenȀ aangeboren refexen, overlevingstrucjes van moeder natuur; zoek- en
zuigrefex, slik- en kokhalsrefex, grijprefex,
GroeirichtngenȀ cefalocaudale groeirichting: de groeispurt start bij het hoofd en gaat verder naar
beneden. Proximodistale richting: van het centrum naar het lichaam naar de buitenkant.
Grove motoriekȀ mijlpalen als zonder steun ziten, lopen: steeds beter los staan en lopen.
Fijne motoriekȀ fjne bewegingen. Tekenen, knippen. Pincetgreep, oog-hand coörrdinate. Grove en
fjne motoriek gaat steeds gecontroleerder. Tanggreep: duim en wijsvinger gebogen.
Taalontiikkeling:
Voortaiige periodeȀ de prelinguale periode. Gedurende het eerste jaar worden de grondslagen van
de gehele taalverwerving gelegd. Opbouwend gezien: huilen, schreien, vocaliseren, vocaal spel,
brabbelen.
Passieve taaiverwerkingȀ taalontwikkeling verloopt van passief naar actef. Passief is het begrijpen
van taal, actef is het spreken.
Brabbeien, één en tweewoordzinnenȀ met 12 maanden spreekt het kind ongeveer 3 woorden,
bedoeld als hele zinnen. Na 18 maanden ontstaan ook tweewoordzinnen.
Sociale ontiikkeling:
Responsief ouderschapȀ de kwaliteit van hechtng hangt samen met responsiviteit van de ouders.
eeageren op de baby. Bijvoorbeeld bij huilen, brabbelen, lachen etc. bouwt vertrouwen op.
HechtngsstjienȀ veilige hechting: er is een veilige haven en vertrouwen in zichzelf en anderen.
angstige hechting: gaan emotoneel contact uit de weg, kan komen door temperament of negateve
ervaringen. Ambivalente hechting: ene moment alles oké andere moment helemaal overstuur.
Aanleg en negateve ervaringen kunnen oorzaak zijn. vermijdende hechting: vaak bij verwaarloosde
en misbruikte kinderen. Geen idee wie wel en niet te vertrouwen is, ze missen balans, geen mensen
in de omgeving aan wie ze veilig gehecht zijn.
Ik-besef, egocentrismeȀ in het eerste jaar maakt de baby nog geen verschil tussen hemzelf en de
omgeving. Er is nog geen ik-besef. Kinderen denken in de eerste vier jaar vanuit hun eigen
referentekader, het eigen ik staat centraal; egocentrisme.
3
, EenkennigheidȀ 6 á 8 maanden. Is gehecht aan een persoon, en ieder ander die verschilt van die
persoon is eng. Soort van vreemdenangst.
SeparateangstȀ baby die gaat huilen als je weggaat. Bang verlaten te worden. kan pas als
objectpermanente bereikt is.
SymbioseȀ samen één zijn met de baby. Een moeder kind relate. Goede hechtng.
Spel:
Intentoneei handeienȀ het kind kan doel en middel onderscheiden. Eerst het doel en dan de
handeling. Je klimt ergens op om iets te kunnen pakken.
Speien is ierenȀ kind gaat steeds meer ontdekken en is nieuwsgierig. Gaat verkennen en doelgericht
handelen. Belang van spel: sociaal, persoonlijk, emotoneel, cognitef, motorisch, maatschappelijk (0-
5 jaar).
Soiitair speiȀ het kind speelt graag alleen. I.v.m. egocentrisme.
ExpioratedrangȀ drang om de wereld te verkennen, onderzoeken en ontdekken. Zich willen laten
gelden.
Cognitieve ontiikkeling:
Piaget; fasen cogniteve ontwikkeiingȀ sensomotorisch(0-2); maakt baby vooral gebruik van
zintuigen en motoriek om de wereld te verkennen en begrijpen. preoperationeel(2-7); gaat het kind
echt denken, maar nog wel op concrete wijze. Fantasie en werkelijkheid lopen door elkaar. Concreet
operationeel(7-11); in staat tot ingewikkeldere denkprocessen. Denken is nog zwart-wit, het is wel of
niet zo. Formeel operationeel(11-15); hoogste niveau van denken. eigen denken als uitgangspunt van
gedachten. Kan een visie vormen.
Ontiikkelingspsychologen:
Freud; stadia van psychoseksueie ontwikkeiingȀ orale fase(0-2): primair in het teken van bevredigen
honger, dorst etc. mond is daarmee het orgaan waarmee het kind de wereld en zichzelf leert kennen.
Anale fase(rond2jaar): het leren beheersen van de anale sluitspier en daarmee ontlastng staat
centraal. Kind leert dat dit gepaard gaat met lusten en lasten. Ik-besef ontwikkeld. Fallische fase of
oedipale fase(3-5) lustbeleving verschuif naar een meer algemene zin. Vooral seksueel verandert er
veel. Kind ontdekt geslachtsdelen, sekse-identteit(jonge of meisje) en sekse-oriëntate (geaardheid).
Latentie fase(--10): er zijn geen duidelijk waarneembare conficten die opgelost moeten worden.
periode van gestage groei en ontwikkeling. Genitale fase(vanaf10): het individu bereikt volledige
seksuele rijpheid. Libido. Lichamelijk zo ver dat orgasme, ejaculate en zwangerschap mogelijk zijn.
persoonlijkheid is tevreden en sociaal aangepast.
Erikson; fasen persooniijkheidsontwikkeiingȀ zuigeling: vertrouwen versus fundamenteel
vertrouwen(deugd: hoop). Peuter: autonomie versus schaamte en twijfel (deugd: wil). Kleuter:
initatef versus schuldgevoel (deugd: doelgerichtheid). Basisschool: vlijt versus minderwaardigheid
(deugd: competente). Adolescentie: identteit versus identteitsverwarring (deugd: trouw). Vroege
volwassenheid: intmiteit versus isolement (deugd: liefde). Middelbare volwassenheid: generatviteit
versus stagnate (deugd: zorg). Late volwassenheid: ego-integriteit versus wanhoop (deugd:
wijsheid).
Kohiberg; fasen moreie ontwikkeiingȀ premoraliteit: in de eerste jaren nog geen ethisch besef.
Preconventioneel: 1) gericht op externe autoriteit. Straf is slecht, dus doen het alleen niet zolang
autoriteit in de buurt is. 2) weegschaalmodel ten opzichte van anderen. conventioneel: 3) goed is
4