Voordat je gaat onderzoeken, moet je kijken of je maatregelen niet nog meer geld gaan
kosten. Je moet, voordat je actie gaat ondernemen, kijken wat je aan dit probleem kan gaan
doen!
1.1 Onderzoek moet je leren
Uitvoeren onderzoek = kennis + vaardigheden combineren, soort helikopterview ontwikkelen.
Verschil onderzoekers en niet-onderzoekers =
• Houding = moet onafhankelijk zijn, openheid (voor commentaar) , legt
verantwoording af. Als ze je onderzoek tegenspreken, is je onderzoek niet minder,
maar is je onderzoek weerlegd = ontstaan van onderzoeksontwikkeling. Houding
vooral bij fundamenteel onderzoek belangrijk
• Kennis = van methoden (kennis van methoden + criteria en wat de voor- en nadelen
van deze methoden zijn) en van het onderwerp waar je onderzoek over doet.
• Vaardigheden = actief met je onderzoek bezig zijn.
Trucs = steekproef, invoeren van gegevens in softwareprogramma (SPSS) , aanmaken toets,
interpreteren van cijfermatige analyseresultaten
1.2 Uitgangspunten van het onderzoek
Fundamenteel onderzoek = niet primair gericht op de toepassing in de praktijk.
Wetenschappelijk relevant.
Praktijkgericht onderzoek = oplossen problemen vanuit de praktijk. Maatschappelijke
relevantie = er kan een maatschappelijk probleem mee worden opgelost. Komt van
beroepsbeoefenaren en hogescholen hebben vaak met deze soort te maken.
Beide onderzoeken kunnen elkaar helpen met de oplossing. Een theorie uit fundamenteel
onderzoek kan worden toegepast op een bepaald maatschappelijk probleem.
Kennisprobleem = vraag over wetenschappelijke theorie die met behulp van fundamenteel
onderzoek wordt beantwoord.
Praktijkprobleem = afkomstig uit de maatschappij / dagelijkse praktijk.
Kwalitatief onderzoek = geen cijfers, onderzoek met de werkelijkheid, holisme =
onderzoekseenheden in de omgeving als geheel onderzocht. Veel mensen vinden kwantitatief
onderzoek beter. Er wordt waarde gehecht aan de betekenis die mensen aan zaken geven. Er
kan niet worden ingesprongen op onverwachte situaties.
Kwantitatief onderzoek = cijfermatige informatie (over objecten, organisaties, personen) =
numerieke gegevens. Als je het uitwerken heet het = statistische technieken = beschrijvingen
resultaten weergeven, verwachtingen uitkomst te toetsen.
Kwantitatief + kwalitatief = triangul
, 1.3 Stromingen in onderzoek
• Empirisch-analytisch = afstand onderzoekseenheden (proefpersonen) . Herhaalbaar en
controleerbaar. Antwoorden testen op groep die ze onderzoeken. Ervaring als bron van
kennis. Je onderzoeksresultaten bekijken met de werkelijkheid. Dan kan je zeggen: ja
mijn onderzoeksresultaten kloppen. Veel fundamenteel onderzoek binnen deze stroming.
Experiment, enquête.
• Interpretatief = uitleg van personen. Niet zo cijfermatig, maar kwalitatief. Richt zich
op personen en groepen. Participerende observatie. Hij observeert en doet met deze
mensen mee. Echt op de mens zitten.
• Kritisch-emancipatorisch = kritisch naar maatschappij en eigen onderzoek kijken.
Betrokken bij de samenleving. Tussen kwalitatief en kwantitatief onderzoek in.
Emancipatie bevorderen. Observeren en ingrijpen.
1.4 Kwaliteitscriteria van onderzoek
Onderzoek moet zijn:
• Onafhankelijk = geen bepaalde sturing als onderzoeker eraan geven. Persoonlijke
voorkeuren geen rol laten spelen = objectief. Intersubjectief = onderzoekers zijn het
met elkaar over eens over de resultaten > herhaalbaarheid (elke onderzoeker komt op
dezelfde uitkomsten terecht) en overeenstemming.
• Toetsbaarheid van uitspraken = je moet kunnen waarnemen en controleren.
Speculatief en normatief. Weerlegbaar = idee of verwachting door middel van goed
onderzoek moet kunnen worden bevestigd of weerlegd (verworpen) . Onderwerp moet
eenduidig zijn en openbaar zijn (feedback en iedereen kan het bevestigen of weerleggen)
.
• Generaliseerbaarheid = je uitkomsten kan je laten gelden voor een grote groep
mensen. Informatiegehalte = informativiteit = moet hoog zijn. Je moet dit zeker weten:
welke groep, periode van onderzoek, binnen welke onderzoeksgrenzen en over welke
situatie je uitspraak gaat. Je moet zeker weten dat je uitspraak klopt voordat je zegt
wat volgens jou de waarheid is.
• Praktische criteria = efficiënt (kosten in verhouding met de resultaten, tijdpad moet
haalbaar zijn) , bruikbaar.
1.5 De onderzoekscyclus
De w-vragen moet je jezelf stellen bij het onderzoek (wat, waar, wanneer, waarom, wie en
hoe)
Empirische cyclus = kringloop fundamenteel onderzoek = onderzoek leidt steeds opnieuw
naar nieuwe vragen toe
• Bij praktisch onderzoek is het deze cyclus = regulatief / gericht op beslissingen =
bieden kader waarbinnen het oplossen van een praktijkprobleem wordt ondersteund =
handig hulpmiddel bij vormgeven van je onderzoek
Pto-schema = probleem, theorie, onderzoek
2
Voordelen van het kopen van samenvattingen bij Stuvia op een rij:
Verzekerd van kwaliteit door reviews
Stuvia-klanten hebben meer dan 700.000 samenvattingen beoordeeld. Zo weet je zeker dat je de beste documenten koopt!
Snel en makkelijk kopen
Je betaalt supersnel en eenmalig met iDeal, creditcard of Stuvia-tegoed voor de samenvatting. Zonder lidmaatschap.
Focus op de essentie
Samenvattingen worden geschreven voor en door anderen. Daarom zijn de samenvattingen altijd betrouwbaar en actueel. Zo kom je snel tot de kern!
Veelgestelde vragen
Wat krijg ik als ik dit document koop?
Je krijgt een PDF, die direct beschikbaar is na je aankoop. Het gekochte document is altijd, overal en oneindig toegankelijk via je profiel.
Tevredenheidsgarantie: hoe werkt dat?
Onze tevredenheidsgarantie zorgt ervoor dat je altijd een studiedocument vindt dat goed bij je past. Je vult een formulier in en onze klantenservice regelt de rest.
Van wie koop ik deze samenvatting?
Stuvia is een marktplaats, je koop dit document dus niet van ons, maar van verkoper VanDelft. Stuvia faciliteert de betaling aan de verkoper.
Zit ik meteen vast aan een abonnement?
Nee, je koopt alleen deze samenvatting voor €5,48. Je zit daarna nergens aan vast.