WEEK 1
1. Je kunt de specifieke principes en begrippen beschrijven die de ontwikkelingspsychologie
definiëren.
Ontwikkelingspsychopathologie = afwijkend verloop van typische ontwikkeling. De
ontwikkelingspsychopathologie benadrukt de rol van ontwikkelingsprocessen, het belang van de
context en de invloed van meervoudige en interactieve gebeurtenissen bij het vormgeven van een
afwijkend ontwikkeling. Het is een benadering die meerdere inzichten combineert, ervan uitgaande
dat ontwikkeling zo’n complex verschijnsel is dat integratie van inzichten en ervaringen vanuit
verschillende invalshoeken nodig is.
Samengevat: psychopathologie is de leer van de psychische ziekte (geestelijk en psychologisch) of
lijden of van de handelingen en ervaringen die kunnen wijzen op een psychische ziekte of handicap.
Het is de wetenschap waarin psychische stoornissen worden bestudeerd. In de ontwikkelings-
psychopathologie worden het ontstaan en het beloop van psychische stoornissen onderzocht.
Ontwikkeling is daarbij het centrale begrip. Het gaat niet zozeer om een momentopname van een
kind (zoals op een foto), maar om het begrijpen van het proces: hoe is bepaald gedrag bij een kind
ontstaan en gegroeid (zoals in een film)? Geen enkele theorie of wetenschap is in staat om een
allesomvattende verklaring te geven van de ontwikkeling van (verschillende) psychische stoornissen.
“Welke factoren en mechanismen in de ontwikkeling dragen bij aan psychopathologie (in de
kindertijd/adolescentie)?”
Een mismatch tussen het persoon en zijn/haar omgeving. Het gaat niet om het probleem van het
persoon, maar het persoon heeft een probleem met of in de omgeving. In een andere omgeving zal
het probleem anders zijn.
Prevalentie = het aantal gevallen van een ziekte in een bepaalde groep mensen of in een bepaalde
tijd (percentage van bevolking met een stoornis). De verhouding van het aantal personen dat op een
bepaald moment ziek is, gedeeld door alle personen die de aandoening hadden kunnen ontwikkelen.
Incidentie = het aantal nieuwe gevallen of personen met een bepaalde ziekte in een bepaalde
periode.
Stoornissen = een significante afwijking van de ontwikkeling die we zouden verwachten op een
bepaalde leeftijd.
Ontwikkelingstaken = bepaalde vaardigheden die ze aan zouden moeten leren op een bepaalde
leeftijd, die je nodig hebt als bouwsteen voor het behalen van volgende aspecten.
Ontwikkelingspaden = hierdoor kunnen we zien waar in de ontwikkeling problemen ontstaan en wat
de reden daarvoor zouden kunnen zijn.
Continuïteit = voortduring, ononderbroken samenhang. Constante beweging of vordering.
Discontinuïteit = breuk in plaats van constante beweging of vordering.
Multifinaliteit = dezelfde beginsituatie leiden tot verschillende uitkomsten. Een specifiek beginpunt
kan leiden tot meerdere eindpunten. Dezelfde oorzaken kan leiden tot verschillende uitkomsten.
,Equifinaliteit = verschillende beginsituaties (risicofactoren) leiden tot overeenkomstige uitkomsten.
Eén probleem kan voortkomen uit een heleboel verschillende risicofactoren. Verschillende oorzaken,
gelijke uitkomsten.
Cumulatief effect = op al de verschillende niveaus (biologisch, individueel, familie, interpersoonlijk,
cultureel) wordt er gekeken naar de balans tussen risico- en beschermende factoren. Het effect van
meerdere middelen tegelijk.
Mediatie = een factor verklaart het verband tussen A en C.
Moderatie = een factor maakt het verband tussen A en C sterker of zwakker.
Principes/assumpties:
- De ontwikkeling van psychopathologie wordt door meerdere risico- en beschermende
factoren bepaald (bio, psycho, sociaal). Leerdoel 4
- Ontwikkelingsmechanismes, risico- en belemmerende factoren en hun impact veranderen
over de levensloop. Leerdoel 4
- Psychopathologie is transactioneel; persoon en omgeving beïnvloeden elkaar over en weer
over de tijd. Leerdoel 5
- Psychopathologie is een slechte aanpassing; een mismatch tussen individuele eigenschappen
en omgevingseisen. Leerdoel 1
Leg niet alle schuld bij het kind, maar leg ook de medeverantwoordelijkheid bij de omgeving!
2. Je kunt deze principes gebruiken om de verschillen tussen normatieve en afwijkende
ontwikkeling te herkennen en bespreken.
Een psychische stoornis kent nooit slecht één oorzaak, en is altijd het resultaat van een
wisselwerking tussen biologische factoren en omgevingsfactoren. Of het gedrag van een kind
adequaat is, hangt af van diens (ontwikkelings)leeftijd. Gedrag dat op jonge leeftijd adequaat is, kan
als het op latere leeftijd voorkomt op een stoornis wijzen. Je weet pas wat een afwijkende
ontwikkeling is als je weet wat de normale, gemiddelde ontwikkeling is. Bovendien spelen culturele
opvattingen een belangrijke rol bij het bepalen van wat we ‘normaal’ vinden.
Assumpties van ontwikkelingspsychopathologie:
1) Kennis van ‘normaal’ gedrag is nodig om afwijkend gedrag te herkennen.
2) Afwijkend gedrag heeft altijd meerdere oorzaken (multiply determined).
3) Psychopathologie ontstaat door een interactie tussen kind en omgeving → context is
belangrijk!
Afwijking in het gedrag
Kwantitatieve verschillen → Laat het kind te veel of te weinig van het gedrag zien? Ontstaan:
- Vertraging/Versnelling: Een afwijking in de snelheid waarmee bepaalde vaardigheden
ontwikkelen (bv. een kind van 3 kan nog niet praten).
, - Regressie: Achteruitgang naar gedrag uit een eerder ontwikkelingsfase (bv. bedplassen op
10-jarige leeftijd).
- Asynchroniteit: Een verschil tussen de ontwikkeling van de verschillende vaardigheden (bv.
kinderen met ASS hebben een verbale voorsprong maar sociaal lopen ze achter op
leeftijdsgenoten).
Kwalitatieve verschillen → Gedrag wat zo ongepast is in iedere ontwikkelingsfase.
Kijk naast afwijkend gedrag ook naar de context (vb. gezin, cultuur) of leeftijd/ontwikkelingsfase (wat
past bij de leeftijd?).
- Context: wanneer iemand heel gevoelig is voor negatieve dingen. Dingen die iemand snel
negatief kan interpreteren (vb. mishandelde kinderen herkennen eerder een boos gezicht) =
negativity bias.
- Ontwikkelingsfase: gedrag kan passend zijn in de ene ontwikkelingsfase, maar niet
passend/afwijkend in de andere (vb. onzindelijkheid, geen spraak, geen vrienden, geen
schuldgevoelens).
3. Je kunt de verschillende theoretische verklaringsmodellen binnen de
ontwikkelingspsychopathologie beschrijven en deze met elkaar vergelijken en integreren.
The four D’s of maladaptive behaviour
1) Distress → Het gedrag dat iemand vertoont is een belasting in het dagelijks leven, je hebt er
zelf last van. Het hoeft niet altijd om de persoon zelf te gaan, kan ook omgeving. De persoon
moet eronder lijden (dus vanuit hemzelf of vanuit omgeving).
2) Dysfunctional → Het gedrag zorgt ervoor dat mensen minder goed functioneren, bv. niet
meer goed mee kunnen komen op school.
3) Deviant → Het gedrag wijkt sterk af van wat je zou verwachten. Afwijkend van het
gemiddelde.
4) Danger → Het gedrag is een gevaar voor het kind of voor anderen om zich heen, bv. agressie.
De culturele context is bepalend bij het interpreteren van deze 4 D’s. Je hoeft niet perse alle vier de
D’s te hebben om aan te kunnen tonen dat iemand ontwikkelingspsychopathologie heeft. De eerste 3
D’s zijn vaak wel aanwezig, maar de vierde niet altijd.
Omgevingsinvloeden (competence): Het gedrag hoort niet bij de fase waar het kind in zit
maar kunnen juist een aanpassing zijn aan de omgeving waar het kind zich in bevind.
Risicomodel → Hoe meer risico, hoe meer psychopathologie. Iedereen heeft dezelfde problemen.
Kwetsbaarheid-stressmodel → Bepaalde groepen (bijvoorbeeld geslacht) kunnen een groter effect
hebben dan andere groepen; moderatie effect. Mensen verschillen in hun kwetsbaarheid (genetica,
biologie, persoonlijkheid, cognitie) voor het ontwikkelen van psychopathologie. Een
omgevingsstressor kan ‘de druppel’ zijn, maar niet voor iedereen.
- Lage kwetsbaarheid + hoge stress (omgeving) = geen psychopathologie.
- Hoge kwetsbaarheid + hoge stress (omgeving) = psychopathologie.
Multiple deficit model (MDM) à Geen 1 factor is op zichzelf voldoende om de stoornis te
veroorzaken. Hoe meer risicofactoren, hoe groter de kans op (milde symptomen van) de stoornis:
cumulatief effect. Voorbeeld: denk aan een emmer.
Aanname: 1 beperking (bv. In cognitie) verklaart (specifiek) alle gevallen en alle symptomen
van een stoornis. Maar in de praktijk is dit meestal niet het geval, want: niet alle gevallen
hebben die ene beperking, één beperking kan niet alle symptomen verklaren, dezelfde
beperking is risicofactor voor verschillende stoornissen (in lijn met continuümgedachte).
, Biomedisch model à Psyche en omgeving spelen een rol. Het gangbare mensmodel in de wetenschap
waarin ziekte wordt gereduceerd tot een probleem in biologische processen. MAAR: ontoereikend
model, want ernst/beloop/effect mediatie (= tussenkomst, bemiddeling) mede afhankelijk van
psychosociale factoren.
4. Je kunt voorbeelden geven en bespreken van veelvoorkomende risicofactoren en beschermende
factoren die het ontstaan van psychopathologie tijdens de ontwikkeling verklaren.
De ontwikkeling van psychopathologie wordt door meerdere risico- en beschermende factoren
bepaald (bio, psycho, sociaal).
Bio-psycho-sociaal model → (psychische on)gezondheid kan verklaard
worden aan de hand van biologische, psychologische en sociale factoren:
- Bio: genen, hersenen, hormonen, neurotransmitters, fysieke
gezondheid. Individuele kindkenmerken.
- Psycho: geheugen, denkstijl, aandacht, IQ, temperament,
zelfvertrouwen, emotieregulatie. Individuele kindkenmerken.
- Sociaal: ouders, broers/zussen, SES, vrienden, school, wijk,
cultuur. Omgevingskenmerken.
Gen x omgeving interactie → Het effect van genen (of omgeving) wordt versterkt door samen te
gaan met bepaalde omgeving (of genen).
Gen x omgeving correlatie (= samenhang) → Sommige genetische en omgevingsfactoren gaan vaak
samen. Voorbeelden:
- Passief: aangeboren eigenschappen van ouders creëren bepaalde omgeving.
- Evocatief: aangeboren eigenschappen van kind lokken reacties uit in omgeving.
- Actief: door aangeboren eigenschappen ‘kiezen’ we een andere omgeving.
Temperament = wordt ook wel de voorloper van je persoonlijkheid genoemd, voor een groot deel
aangeboren. Aangeboren typische gedragstendenties hoe een individu omgaat met de wereld.
Temperament kan zowel een beschermende factor, als risicofactor zijn. Er zijn grofweg 3
temperament types bij baby’s te onderscheiden:
1) Makkelijk: doorgaans vrolijk, kan makkelijk getroost worden, regelmatig eet- en
slaappatroon.
2) Slow to warm up: tijd nodig om ‘op te warmen’ en te wennen aan nieuwe situaties.
3) Moeilijk: reageert vaak geagiteerd, moeite met aanpassen aan nieuwe situaties,
onregelmatig eet- en slaappatroon. Eerder gedragsproblemen op latere leeftijd
(continuïteit), maar niet altijd!
Een risicofactor heeft een negatieve invloed op de (normale) ontwikkeling van een kind en vergroot
de kans op een stoornis. Veelvoorkomende risicofactoren:
- Armoede
- Een lage opleiding, laag IQ
- Huwelijks- en gezinsproblemen
- Een onveilige leefomgeving
- Psychische problemen (of van ouders)
- Weinig vrienden
- Moeilijk temperament
- Genetische aanleg
- Afwezigheid ‘veilige haven’