Kiezen voor het jonge kind
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1.Kenmerken van kleuters
1.1.1. Kleuter en schoolkind
Er is een verschil tussen kleuters en schoolkinderen. Schoolkinderen: de kinderen die de leefiid 6/
hebben bereikt. Een kleuter is dus geen schoolkind.
Fröbel zag duideliik onderscheid tussen kinderen van ionger en ouder dan iaar.
- Jonge kinderen ziin gericht op de binnenwereld: ze worden beheerst door impulsen van
binnenuit. De buitenwereld geven ze vorm in overeenstemming met hun eigen natuur. Groeien
en ontwikkelen doen ionge kinderen van binnen naar buiten.
- Vanaf ongeveer iaar is het kind gericht op de buitenwereld. Ontwikkeling gaat vanaf de
schoolkindfase van buiten naar binnen. Dan is een kind in staat onderwiis te ontvangen waarbii
een leerkracht of een boek kennis overdraagt. Maar het onderwiis moet ook gericht ziin op
werkeliik inzicht en actef begriipen, zodat die buitenwereld inwendig gemaakt wordt.
Ook Geurtz benoemt verschil tussen iongere en oudere kinderen:
- Jonge kinderen leven in een toestand van ‘onbewuste vanzelfsprekendheid van het bestaan’, een
iong kind staat nog dicht bii ziin ‘natuurliike staat van ziin’. Als het blii is lacht het, als het verdriet
heef, huilt het.
- Oudere kinderen reageren minder argeloos, het uiten komt minder direct van binnenuit. Hii gaat
zichzelf beoordelen en merkt6denkt dat anderen hem beoordelen. Ze flteren net als volwassen
hun reactes door de ‘hoe-kom-ik-over-zeef’.
1.1.2 Typisch kleuters
Kenmerken van kinderen in de kleuterleefiid:
- Emotonele beleving
- Intuïtef
- Egocentrisme
- Hang naar gewoontes en routnes
- Concentratevermogen
- Behoefe aan handelen en bewegen
- Magisch denken
- Geen scherp onderscheid tussen fantasie en werkeliikheid
Emotonele beleving
Jonge kinderen beleven emotes heel intens (knufel kwiit ontroostbaar). Kleuters ziin ook niet
zakeliik, de manier waarop ze hun werkeliikheid beleven is altid emotoneel gekleurd (aardige tante,
maar laat altid aardappels aanbranden, de geur van aangebrande aardappels bliif een aangename
herinnering, zakeliik gezien is die geur niet aangenaam.) Kleuters beleven hun werkeliikheid als
totaliteit, waarbii hoofd en hart niet gescheiden ziin. Als kleuter zich veilig voelt bii leerkracht, zal ook
de school en de actviteiten als aangenaam worden ervaren. Kwaliteit van de relate is dus belangriik.
Intuïtef
Kleuters hebben geen begrip van de wereld, dit compenseren ze door hun intuïte, waardoor ze
mensen6situates aanvoelen. Kleuters zullen ook intuïtef aanvoelen wanneer ie een kleuter niet mag.
Ze leten minder op verbale uitngen, maar des te meer op non-verbale signalen. Belangriik dat ie ie
beste doet om van elk kind te houden, anders doe ie zo’n kind tekort en komt het bii iou niet goed
uit de verf.
1
,Egocentrisme
Jonge kinderen ziin egocentrisch, is niet hetzelfde als egoïsme of gebrek aan gericht ziin op anderen.
Het egocentrische is een cogniteve kweste. Ze kunnen zich nog niet verplaatsen in het perspectef
van de ander. Naarmate de cogniteve ontwikkeling vordert, zullen kinderen steeds meer zaken
vanuit het perspectef van de ander leren zien. (Cognitef egocentrisme: ie kunnen verplaatsen in het
gezichtspunt van de ander.)
Partner van leerkracht kan door kleuter worden gezien als vader van leerkracht. Voor kleuter heef
de partner een vader leefiid. Oma als moeder van moeder snappen ze ook niet, als ie aan meisie
vraagt of haar broertie een zusie heef, zal ze dat ook ontkennen. Relatonele begrippen vragen erom
dat ze zich in het standpunt van een ander kunnen verplaatsen, kunnen ze nog niet.
Hang naar gewoontes en routnes
Jonge kinderen ziin gewoontedieren. Er komt veel op hen af dat ze nog geen plek kunnen geven en
dat kan onzeker maken. Vaste gewoontes en routnes geef ze zekerheid. De wereld wordt
inzichteliiker en griipbaar als ie kunt terugvallen op hoe het hoort en als ie vaste regelmaat ervaart in
de dageliikse gang van zaken.
Maria Montessori: gewoontelessen: een lesie geven hoe het hoort. Niet met een druipend doekie de
tafel schoonmaken, maar met een vochtg doekie.
Concentratevermogen
Vaak kunnen kleuters niet langer dan 20 minuten stl in de kring ziten. och kunnen ze heel
geconcentreerd met iets bezig ziin, ze ziin geconcentreerd in wat ze leuk vinden. Dit ziin actviteiten
die volgens Fröbel van binnenuit komen.
Behoefe aan handelen en bewegen
Veel behoefe aan handelen en bewegen. Als ze lang moet stlziten, gaan ze friemelen en wiebelen.
Vooral ook als datgene waarop ze zich moeten concentreren niet als erg betekenisvol wordt ervaren.
Als leerkracht rekening houden met bewegingsdrang van ionge kinderen door tid in te ruimen voor
beweging. Ook bii andere actviteiten kun ie rekening houden met deze bewegingsdrang, door ze iets
in handen te geven waar ze wat mee kunnen doen. Biiv. rekenles waarbii ze elkaar mogen meten, ipv
lesie over lang en kort. Een versie met bewegingen, een verhaal die ze met hun liif mogen
meebeleven.
Magisch denken
Vooral iongste kleuters geen behoefe aan logische verklaringen. De toverspray veriaagt de
krokodillen. De weten van de logica zoals oorzaak en gevolg en middel en doel ziin niet van
toepassing. Een verklaring hoe krokodillen in toiletruimte komen is niet van belang. De wereld is nog
magisch. egen eind van de kleutertid verandert dit.
Geen scherp onderscheid tussen fantasie en werkeliikheid
Vermogen van kleuters om hun fantasie als werkeliikheid te beleven. Werkeliikheidswaarde.
Fantasie beleven ze intens. Ze geloven in hun fantasie, maar kunnen ook weer in de werkeliikheid
stappen, ze kunnen wel het onderscheid zien.
1.1.3 Ieder kind is uniek
De meeste eigenschappen van kinderen ziin niet aan hun leefiid toe te schriiven, maar aan hun
eigen, unieke persoonliikheid.
2
,Hoofdstuk 2 Ontwikkeling van jonge kinderen
2.1 Ontwikkeling en leren
Het onderwiis aan ionge kinderen richt zich op ontwikkelingsprocessen en minder op leerinhouden.
Gevolgen voor rol leerkracht. Bii focus op leerinhouden gericht op inspanning van de leerkracht:
leerdoelen formuleren, lessen voorbereiden, uitvoeren en evalueren. Bii focus op
ontwikkelingsprocessen moet het kind zelf de inspanning leveren. Rol is niet die van onderwiizer,
maar die van stmulator en begeleider: kinderen helpen om ontwikkelingskansen optmaal te
benuten.
Het verschil tussen leren en ontwikkelen
Leren is iets te weten komen, maar dat wil niet zegen dat ie die kennis ook kunt toepassen. Bii
ontwikkelen maak ie ie die kennis eigen. Bii ontwikkelingsprocessen verandert er op fundamentele,
onomkeerbare wiize iets in de manier waarop we naar de wereld kiiken. De kennis die we hebben
opgedaan, heef betekenis gekregen en is toepasbaar geworden. We onthouden die kennis niet
alleen, maar we hebben ook werkeliik een dieper inzicht gekregen. Dat inzicht verover ie stapsgewiis,
in alle nieuwe situates waarin die kennis toepasbaar bliikt. Zo ontwikkelen ionge kinderen zich ook.
Ze doen ervaringen op, kriigen allerlei informate uit de buitenwereld en daarmee ontwikkelen ze
een steeds beter inzicht in hoe de wereld in elkaar zit.
2.2 Ontwikkelingsprocessen als fundament voor leerprocessen
Onderwiis gericht op leerdoelen wil resultaten op korte termiin.
Onderwiis gericht op ontwikkelingsdoelen wil kwalitateve veranderingen, biivoorbeeld hoe we
denken, cognitef en emotoneel, dat kost tid en dus langere termiin. Niet alleen bezighouden met
wat er geleerd moet worden, maar ook met de onderliggende processen die verantwoordeliik ziin
voor al of niet bekliiven van het geleerde.
Verhouding tussen leerprocessen en ontwikkelingsprocessen is complex. Piaget en Vygotsky oneens.
Piaget: de ontwikkeling moet eerst ver genoeg ziin voor we de bii die fase passende leertaken
kunnen aanbieden. Als het kind voldoende tidsbesef heef, dan klok leren kiiken aanleren.
Vygotsky: leerprocessen kunnen de ontwikkeling bevorderen. iidsbesef kan verder worden
ontwikkeld als een leerkracht het kind manieren leert om tid te meten. Bii Vygotsky is sprake van
tweerichtngsverkeer tussen leren en ontwikkeling.
2.3. Ontwikkelingsgebieden
Ontwikkeling is een één groot samenhangend geheel van diverse ontwikkelingsgebieden.
De volgende ontwikkelingsgebieden komen achtereenvolgend aan de orde:
- Fysieke ontwikkeling
- Intellectuele ontwikkeling
- Persoonliikheidsontwikkeling
2.3.1 Fysieke ontwikkeling
Gewicht, lengte en verhoudingen
Kinderen groeien van 80 cm naar 110 cm, ook verhoudingen veranderen. Bii een peuter ziin de
benen korter dan de romp, aan het eind van de kleuterperiode ziin de verhoudingen omgekeerd. Bii
het schoolkind ( 6/ iaar) ziin de verhoudingen vergeliikbaar met die van een volwassenen.
Een typisch kleuterliif toont de volgende kenmerken:
- Het hoofd is verhoudingsgewiis groter dan bii een schoolkind.
3
, - De benen en armen ziin in verhouding korter dan bii een schoolkind.
- De romp heef geen taille en de buik is relatef dik.
- De vingers ziin kort, dik en hebben vetkussenties rond de gewrichten.
Ontwikkeling van de hersenen6cogniteve ontwikkeling
Snelle groei van hersenen tidens peuter- en kleuterperiode. Hersenen van een tweeiarige /5% van
de omvang van volwassenen, die van een viifarige 90%. Met de groei verbetert ook de werking
ervan. De snelle toename van cogniteve vermogen in kleuterperiode heef vooral een neurologische
basis.
De bundel zenuwvezels in de hersenen groeien in de kleuterperiode erg hard, deze vezels verbinden
de twee hersenhelfen met elkaar. Betere coördinate tussen die twee hersenhelfen zorgt voor het
lateralisateproces.
Lateralisateproces:
Het proces waarbii bepaalde functes eerder een plek vinden in de ene hersenhelf dan in de andere.
Bii peuters6kleuters nog geen voorkeur voor het gebruik van linker- of rechterhand, naarmate
lateralisateproces vordert, wel voorkeur.
Linker hersenhelf meestal: verbale vaardigheden, zoals praten, lezen, denken, redeneren
Rechter hersenhelf: non-verbale gebieden, zoals ruimteliik inzicht, herkennen van patronen en
tekeningen, muziek, emotonele uitngen.
Geen sterke scheiding, twee hersenhelfen werken samen, in geval van hersenbeschadiging kan
andere hersenhelf ook taken van de andere overnemen.
Zintuigeliike ontwikkeling
Jonge kleuters kunnen oogbewegingen niet goed coördineren en hun vermogen tot scherpstellen is
nog niet volledig ontwikkeld. Ze concentreren zich op details, waardoor het geheel hen ontgaat, ze
kunnen nog niet scannend kiiken. ot hun vierde concentreren ze zich op de binnenkant van
obiecten, vier- en viifarigen gaan zich steeds meer richten op buitenste grenzen van een fguur,
vanaf zes6zeven kiiken ze daar systematsch naar. Pas rond /68 iaar zien kinderen niet alleen de losse
stukken fruit, maar ook de vogel. Plaat van park waar van alles gebeurt: iongere kleuters zien niet het
park, maar de hond in het park, oudere kinderen zien eerst het park, daarna details, oudere mensen
zien vaak details over het hoofd.
Naast gezichtsvermogen, verbetert ook het gehoor. Maar is minder duideliik, gehoor is aan het begin
van de peuterperiode al behoorliik ontwikkeld. Hebben ze al nodig om de iuiste klanken uit de taal te
horen.
Motorische ontwikkeling
Grove/grote motoriek
Een kind van 3 iaar kan rennen, springen en hinkelen op één been.
Een kind van 4 iaar kan een bal nauwkeurig gooien zodat iemand anders hem opvangt en de meeste
viifarigen kunnen een bal ook opvangen. Bii 5 iaar verbetert het hinkelen, kunnen een afstand van 5
meter met een been hinkelen. Bii traplopen zet een tweeiarige nog telkens dezelfde voet naar boven,
viifarige zonder problemen beurtelings linker- en rechtervoet. Een drieiarige zal bii huppelen telkens
hetzelfde been naar voren zeten, terwiil een viifarige echt kan huppelen, beurtelings rechter- en
linkerbeen naar voren.
4