Verhaalanalyse samenvatting tentamen 1
Oktober/november 2018
Literair mechaniek
H2.
Ingebedde taalsituatie: vertelende instantie /verteller produceert dialogische taalsituatie, daarin
communiceren personages met elkaar, hun tekst is ingekaderd door de verteller, die staat boven
het verhaal. De verteller kan ‘ik’ zijn, of hij hangt er boven(auctoriaal). Schrijver is niet de verteller,
die staat weer boven de verteller. Er zijn dus twee niveau’s: die van de verteller, die inzicht heeft,
en die van de vertelde wereld.
H8.
Vertelsituaties: hoe de verteller zich presenteert.
Auteur maakt deel uit van de werkelijkheid buiten de tekst.
Dan de verteller die boven het verhaal hangt, een gedramatiseerd verteller neemt op een of andere
manier een gestalte aan van een persoon in het verhaal. Hij wordt dus zichtbaar, in:
• Ik-verteller: vertelt eigen lotgevallen als in een dagboek.
• En auctoriaal vertellen: de verteller hangt boven het verhaal en vertelt over anderen, neemt zelf
niet deel uit van het verhaal. Zoals vertellen in een kring. Dit is pas echt zo als het concreet valt
aan te wijzen.
1. De auctoriale vertelsituatie presenteert twee werelden:
- de wereld waarin hijzelf beweegt
- De wereld van het verhaal dat hij vertelt
Kenmerken: verteller doet zich voor als auteur, combinatie eerste en derde persoon, verteller heeft
de touwtjes in handen, hij is alwetend, kan het verhaal stopzetten en informatie achterhouden, is
een gids.
Vertellerscomentaar: een vorm van vertellerstekst, waarin de verteller een mening, oordeel of een
‘waarheid’ verkondigt met als bedoeling de lezer te sturen(manipuleren). Zo heb je commentaar
op verhaalhandeling(karakteriseringen, verklaringen, oordelen over gedrag en handelswijze
personages), commentaar op vertellen(metafictie over vertellen zelf), commentaar van algemene
aard(beschouwingen of oordelen).
Apostrofe: verteller spreekt de lezer aan in plaats van het personage.
Verteller als gids: neemt lezer bij de hand en leidt het verhaal rond, morele visies en oordelen rond
19e eeuw, nu vooral in ironie en spel om kunstmatig karakter van de tekst te versterken.
2. Ik-verteller: verteller en personage. Op twee niveau’s:
- Vertellende en belevende ik: blikt terug, overeenkomsten met auctoriaal maar de ik persoon is
niet alwetend, kan zich niet in andere personages verdiepen/geen inzicht.
- Belevende ik: beleeft in het hier en nu.
Personale vertelsituatie: geen concrete verteller, niet gedramatiseerd, alsof het verhaal uit zichzelf
ontstaat. Gaat hier altijd om de hij of zij vorm. Twee vormen:
- enkelvoudig personaal verteld: bij een persoon de focalisatie/ het inzicht. Beperkt tot ‘ik’(hij)
- Meervoudig personaal verteld: gedachten en gevoelswereld meerdere personages komen aan
het bod, meerdere focalisatoren. Zorgt voor spanning en of ironie.
H9.
De vertellerstekst is de tekst van de verteller over het verhaal, en de persoonstekst van het
personage zelf. Deze interfereren voortdurend met elkaar en kunnen in een mengvorm optreden.
- Indirecte rede: verteller geeft gedachten van personages weer in eigen woorden, geen
rechtstreekse blik in het innerlijk van het personage. Vaak in verleden tijd en met bijzinnen. Dit is
dus een vorm van vertellerstekst.
- Directe innerlijke monoloog: gedachten en innerlijk worden direct weergegeven, hier is dus
sprake van persoonstekst. Te herkennen aan ‘dacht hij’ of ‘zei hij’ .(inquitformule). Ook
gedachtenstreepjes en aanhalingstekens geven dit aan.
- Erlebte rede: vertellerstekst, maar er worden woorden van het personage gebruikt. Vertellersblik
die het doet lijken alsof er direct in de gedachten van de hoofdpersonen gekeken wordt. Dit is
te herkennen aan spreektaalelementen zoals uitroepen, vragen, herhalingen, puntjes en tijdloze
waarheden. Er zit nooit een erlebte rede in een ik-verhaal!