Sapere aude!
= durf te weten; heb de moed je verstand te gebruiken.
Immanuel Kant, ‘Beantwoording op de vraag: wat is Verlichting’
Historische periode: Verlichting
= radicale verlichting begint in 1650, eindigt in 1700.
Bendictus de Spinoza, Ethica, Jan Stront
Lange achttiende eeuw
= 1670 (1672 Rampjaar) – Belgische revolutie 1830.
Joan Derk van der Cappelen den Pol, Aan het volck van Nederland; Jan
Saliegeest
Culturele flosofsche stroming: Verlichting
= idealen als rationaliteit, (zelf)kritiek en volksverhefng staan centraal.
Autonoom subject
= iemand die zichzelf wetten kan opleggen, die zelf kan bedenken wat goed voor
hem is. Verstandig genoeg persoon om zichzelf te beperken, en weet waarom hij/
zij dat doet.
Immanuel Kant
Omgangsoecumene
= tolerantie van verschillende godsdiensten/verdraagzaamheid ondanks grote
geloofdverdeeldheid.
Rampjaar
= 1672 > Nederland werd door verschillende landen de oorlog verklaard en was
er zelf niet klaar voor. Willem III werd teruggehaald en aangesteld als
stadhouder.
Pruikentijd
= achttiende eeuw. Negatieve connotatie > ‘alles wat uit Frankrijk kwam en wat
door Nederlanders als niet goed werd gezien.’
Gematigde Verlichting
= de verlichting van de Republiek: bevrijding tot in tegenstelling tot bevrijding
van (Frankrijk). Geloof en rede met elkaar verzoend: rede werd gebruikt om extra
kracht aan het geloof te geven. Christendom en wetenschap verzoend. Werd nog
veel teruggegrepen op klassieke bronnen. Een verlichting waar wetenschap en
religie elkaar niet beten.
Aristoteles, Poetica
Radicale Verlichting
= de verlichting van Frankrijk: bevrijding van, antikerkelijk, antiklerikaal (=
geestelijkheid), gericht op moderne wetenschap.
Jonathan Israel
, Spionzisme
= stroming; denken van Spinoza.
Katharsis
= je werd als samenleving gelouterd (= door (toneel)ervaring een beter mens
worden) van emoties, zodat je weer rationeel het dagelijks leven in kon gaan.
Aristoteles, Poetica
Aristotelische tragedie
= (1) mimesis > (2) identifcatie met de held en distantie > (3) distantie zorgt
voor angst en medeleven (eleos en fobos) > (4) ramp op het einde zorgt voor de
loutering (katharsis). Eén dag, één locatie (paleis meestal), opeenvolging van
gebeurtenissen rond de held.
Idem
Tragikomedie
= grondlegger Corneille. De tragikomedie is een dramatische genre dat
elementen bevat van zowel de tragedie als de komedie (blijspel), maar in de
literaire theorie is het nooit gelukt het genre enigszins duidelijk af te scheiden
van met name de tragedie omdat een van de belangrijkste kenmerken van de
tragikomedie, de gelukkige afoop (exitus felix), ook wel voorkomt bij als tragedie
aangeduide stukken. Behalve door de exitus felix, vaak een niet-rechtlijnige
ontwikkeling naar een happy end(ing), wordt de tragikomedie gekenmerkt door
het optreden van zowel hoog- als laaggeplaatste personen (antiheld), door de
afwisseling van ernstige en komische scènes en dientengevolge van verheven en
‘gewoon’ taalgebruik.
Pierre Corneille, Le Cid
Vraisemblance (waarschijnlijkheid)
= het moet allemaal over het dagelijks leven gaan, de eenheid van tijd en plaats
moet realistisch zijn. Natuurlijk en waarschijnlijk maken zodat het begrip beter
overkwam.
Pierre Corneille, Le Cid
Bienseance (decorum, passendheid)
= geen seks, geen geweld, sociale lagen in de samenleving moesten allemaal
heel duidelijk zijn en niet door elkaar heen lopen.
Pierre Corneille, Le Cid
Monistisch denken
= je hebt alleen maar god, god is de wereld. In tegenstelling tot god staat boven
de wereld.
Benedictus de Spinoza
Lyriek