Samenvatting Inleiding Privaatrecht (deel 1 en 2)
Week 1 – Private rechtsbetrekkingen en bronnen van verbintenissen
Vermogen het geheel van op geld waardeerbare rechten en verplichtingen die iemand
heeft.
Er is onderscheid tussen objectief recht en subjectief recht. Objectief recht gaat over ‘het’
recht (denk aan Grondwet, verbintenissenrecht). Subjectief recht gaat over ‘een’ recht (denk
aan stemrecht of eigendomsrecht).
Er kan ook onderscheid worden gemaakt tussen verbintenissenrecht en goederenrecht.
Verbintenissenrecht is regelend recht (aanvullend), hier kan van afgeweken worden. Het gaat
om een verhouding tussen twee of meer personen (bv. fiets kopen). Beide partijen hebben
rechten en plichten. Goederenrecht is een absoluut recht (dwingend) en kan tegenover
iedereen worden ingeroepen. Het gaat over de verhouding van personen tot goederen (bv.
eigendom van een auto).
Verbintenis vermogensrechtelijke rechtsbetrekking tussen twee of meer personen, op
grond waarvan de één recht heeft op een prestatie, waartoe de ander verplicht is die te
verrichten.
Rechtssubject dragers van rechten en plichten
Rechtsobject zaken waarop de rechtsregels betrekking hebben
Feitelijke handeling niet beoogd rechtsgevolg (OD en rechtmatige daad)
Rechtshandeling beoogd rechtsgevolg (overeenkomst)
Eenzijdig
o Ongericht (bv: opstellen testament)
o Gericht (bv: opzeggen huurovereenkomst)
Meerzijdig (bv: overeenkomst)
o Aanbod
o Aanvaarding
Bloot rechtsfeit bv. geboorte, overlijden, meerderjarigheid
Een overeenkomst is een meerzijdige rechtshandeling en wordt ook wel een obligatoire
overeenkomst genoemd.
Let op! Een schenking is een eenzijdige overeenkomst, je wilt er niks voor terug, maar
degene die de schenking krijgt moet wel toestemming geven (daarom overeenkomst).
Er is een verschil tussen overeenkomsten om baat en overeenkomsten om niet
Om baat (je krijgt er iets voor terug)
Om niet (je doet het zonder er iets voor terug te willen, bv. schenking)
Art. 6:1 BW stelt dat ‘’verbintenissen slechts kunnen ontstaan, indien dit uit de wet
voortvloeit.’’
In HR Quint/Te Poel is echter bepaald dat een verbintenis niet persé uit de wet moet
voortvloeien. Zij kan ook ontstaan indien het past in het systeem van de wet en aansluit bij
de in de wet geregelde gevallen. Indien de wet geen regeling voor het geval kent, moet dus
een oplossing gezocht worden die past bij het stelsel van de wet (open stelsel).
Grondbeginselen van het verbintenissenrecht:
Contractsvrijheid (afgeleid van het autonomiebeginsel, ook wel partijautonomie)
Je bent vrij om met iedereen contracten te sluiten. Je bent als partij autonoom.
Vormvrijheid (art. 3:37 lid 1 BW)
Het contract mag in alle vormen worden opgemaakt. Denk aan mondelinge
overeenkomst of bierviltje. Kan niet altijd, denk aan scheiding, moet schriftelijk
Pacta sunt servanda (verbindende kracht van de overeenkomst)
Als je een overeenkomst bent aangegaan, moet je die ook nakomen
Relativiteitsbeginsel
De afspraken uit de overeenkomst gelden alleen tussen de twee partijen die de
overeenkomst gesloten hebben
,Week 2 – Totstandkoming van overeenkomsten
‘’Een overeenkomst is een meerzijdige rechtshandeling, waarbij een of meer partijen jegens
een of meer andere een verbintenis aangaan.’’ (art. 6:213 BW)
Een overeenkomst komt tot stand door een aanbod en de aanvaarding daarvan (art. 6:217
BW)
Je moet zowel in boek 3 kijken (omdat elke overeenkomst een meerzijdige rechtshandeling
is) als in boek 6 (algemene regels voor alle overeenkomsten).
Aanbod
Een aanbod moet voldoen aan het bepaalbaarheidscriterium (art. 6:227 BW). Dit houdt in dat
de voornaamste elementen van de inhoud van de overeenkomst bevat(prijs, zaak waarop het
aanbod betrekking heeft, hoeveelheid, specificaties, leveringsdatum), zodat de wederpartij
dit met een simpele ‘ja’ kan beantwoorden.
De fase voorafgaand aan het aanbod wordt de precontractuele fase genoemd.
Niet ieder aanbod is ook daadwerkelijk een aanbod in de zin van art. 6:217 BW. Denk aan
een advertentie met prijs nader overeen te komen (mist essentieel element) of een huis dat
te koop wordt aangeboden (dit is een uitnodiging om in onderhandeling te treden, omdat de
persoon van de kopende partij van belang is bij de beslissing om het huis te verkopen. HR
Hofland/Hennis). Ook een vrijblijvend aanbod is geen aanbod, maar een uitnodiging tot
onderhandeling (art. 6:219 lid 2 BW)
Een aanbod kan vrijblijvend, herroepelijk of onherroepelijk zijn. Art. 6:219 lid 1 BW gaat
ervan uit dat een aanbod herroepelijk is, tenzij er uitdrukkelijk in het aanbod staat dat het
onherroepelijk is.
Herroepelijk aanbod aanbod kan alleen herroepen worden, als deze nog niet door de
wederpartij is aanvaard of deze nog geen tot aanvaarding strekkende mededeling heeft
verzonden.
Onherroepelijk aanbod aanbod kan niet meer herroepen worden (bv. als er een termijn in
het aanbod is opgenomen)
Een aanbod kan ook vervallen door tijdsverloop, verwerping en herroeping (art. 6:221 BW).
Een mondeling aanbod vervalt als deze niet direct wordt aanvaard. Een schriftelijk aanbod
wanneer deze niet binnen een redelijke termijn aanvaard wordt.
Het aanbod vervalt niet door de dood of het verlies van handelingsbekwaamheid van één van
de partijen.
Belangrijk verschil tussen herroepen en intrekken. Herroepen staat in boek 6. Intrekken staat
in boek 3 (art. 3:37 lid 5 BW), hierbij kan gedacht worden aan een brief met een aanbod en
dan een e-mail (sneller middel) erachteraan sturen.
Aanvaarding
De aanvaarding bestaat uit een verklaring van de wederpartij dat zij het aan haar gedane
aanbod aanvaardt. Ook een aanbod is vormvrij (art. 3:37 lid 1 BW) en kan dus mondeling,
schriftelijk, etc. geschieden.
De verklaring moet de persoon tot wie zij gericht is hebben bereikt (ontvangsttheorie).
Ontvangsttheorie je moet de aanvaarding ontvangen hebben, niet persé gelezen (HR
Centavos/Stichting Nieuwenhuis)
Wanneer de aanvaarding de aanbieder niet of niet tijdig bereikt, komt geen overeenkomst tot
stand. Er zijn een aantal uitzonderingen waarbij de aanvaarding de aanbieder niet (tijdig)
bereikt, maar toch wel een overeenkomst tot stand komt:
Storende omstandigheden (art. 3:37 lid 3 jo. 6:224 BW, denk aan iemand die op
vakantie gaat, zoontje wat brief verscheurd, etc.)
, Te late aanvaarding, maar aanbieder beschouwt de aanvaarding als tijdig gedaan
(art. 6:223 lid 1 BW)
Te late aanvaarding, doordat diegene niet wist dat het te laat was (art. 6:223 lid 2
BW)
Wil en verklaring
Een overeenkomst is een meerzijdige rechtshandeling. Een rechtshandeling (dus ovk) vereist
een, op een rechtsgevolg gerichte, wil die zich door een verklaring heeft geopenbaard. (art.
3:33 BW)
Een wilsverklaring kan op verschillende manieren geuit worden (mondeling, schriftelijk,
instemmend knikken), art. 3:37 lid 1 BW
Wanneer allebei de wilsverklaringen overeenstemmen, is er sprake van een
wilsovereenstemming.
Het kan ook gebeuren dat wil en verklaring niet overeenstemmen, dit wordt ook wel
oneigenlijke dwaling genoemd. Hierbij kun je denken aan iemand die tijdens een veiling naar
iemand zwaait en de veilingmeester dit opvat als een bod, een verschrijving, verspreking,
‘grapje’, etc. Het kan ook voorkomen dat beide partijen een andere uitleg aan een woord
geven (HR Bunde/Erckens).
Er is in dit geval sprake van wilsontbreken. Het gevolg hiervan is dat er geen geldige
rechtshandeling ontstaat en er dus ook geen overeenkomst tot stand komt (tenzij er sprake
is van gerechtvaardigd vertrouwen). De overeenkomst is dus nietig.
Een speciaal geval van wilsontbreken is de geestelijke stoornis (art. 3:34 BW). Hierbij kan
gedacht worden aan een blijvende stoornis (zwakzinnigheid/Alzheimer) of een tijdelijke
stoornis (alcohol, drugs of zware overspannenheid). Een overeenkomst die oiv een
geestelijke stoornis is ontstaan, is vernietigbaar.
Gerechtvaardigd vertrouwen (art. 3:35 BW)
Er kan toch een geldige rechtshandeling ontstaan, indien de wederpartij er op mocht
vertrouwen dat de wil overeenkwam met de verklaring (HR Eelman/Hin). Het vertrouwen
moet ook gerechtvaardigd zijn. Dit houdt in dat degene die een beroep op gerechtvaardigd
vertrouwen, niet wist, kon, of behoorde te weten dat de wil en verklaring van de wederpartij
niet overeenstemden. Degene die een beroep op art. 3:35 BW doet, moet dus te goeder
trouw zijn (art. 3:11 BW). Art. 3:11 BW houdt impliciet ook in dat er een onderzoeksplicht
rust op degene die een beroep op gerechtvaardigd vertrouwen doet.
Een rechtshandeling kan alsnog ongeldig zijn, als dat naar maatstaven van redelijkheid en
billijkheid onaanvaardbaar zou zijn (art. 6:248 lid 2 BW). Bv. als de gebonden partij ernstig
nadeel ondervind terwijl de wederpartij er flink op vooruit gaat.
Art. 3:36 BW ziet op derdenbescherming in het geval van gerechtvaardigd vertrouwen. De
eisen zijn hierbij wel strenger en de bescherming minder vergaand, omdat je als derde niet
zonder meer mag vertrouwen op een verklaring die tot een ander is gericht.
Belangrijk! Bij handelingsonbekwaamheid (minderjarigen en onder curatele gestelden) kan de
wederpartij geen beroep doen op gerechtvaardigd vertrouwen.
Kopen op internet – algemene voorwaarden
Er gelden dezelfde eisen als voor het tot stand komen van overeenkomsten in het algemeen.
Er moet dus ook sprake zijn van een aanbod en een aanvaarding. Ook moet er
wilsovereenstemming zijn.
Aanbieders via internet moeten er wel voor zorgen dat iemand die op het internet surft niet
door een onhandige handeling (bv. een enkele muisklik) tegen zijn wil gebonden kan worden
aan een overeenkomst.
Extra bescherming voor de consument bij koop op afstand door de afkoelingsperiode waarin
de consument zich gedurende 14 dagen kan bedenken.