Inleiding privaatrecht
Arresten: Eelman/Hin, Hofland/Hennis, Bunde/Erckens, Baris/Riezenkamp, Kantharos van
Stevensweert, Booy/Wisman, Van Geest/Nederlof, Haviltex, Endlich/Bouwmachines,
Tandartsen, Kelderluik, Pos/Van den Bosch, Zeug Geel 113, Taxibus, Uitslag/Wolterink,
Amotie.
De jurist verstaat onder het vermogen: het geheel van op geld waardeerbare rechten en
verplichtingen die iemand heeft, dus het geheel van zijn activa en passiva.
Het objectieve recht is het geldende recht: de regels die binnen een bepaald
rechtsgebied op een bepaald tijdstip gelden. (law)
Een subjectief recht is een aan iemand toekomende bevoegdheid. (right)
Absoluut recht: de rechthebbende kan dit recht tegenover iedereen inroepen.
Relatief recht: het is slechts in relatie tot een bepaald persoon in te roepen.
Gelaagde structuur van het vermogensrecht: de wetgever heeft bij de indeling van het
vermogensrecht gekozen voor de systematiek van algemeen naar bijzonder.
Een verbintenis is een vermogensrechtelijke verhouding tussen twee partijen krachtens
welke de één (schuldeiser) is gerechtigd tot een gedraging (prestatie) die de ander
(schuldenaar) verplicht is ten opzichte van hem te verrichten. De betrokken personen heten
schuldeiser (crediteur) en schuldenaar (debiteur). In het recht kan een ‘niet doen’ ook een
gedraging zijn. Een tweede kenmerk van een verbintenis is dat zij vermogensrechtelijk van
aard is: een rechtsplicht. Dus een morele verplichting valt hier niet onder.
Het recht van de schuldeiser tegenover de schuldenaar tot het verrichten van de prestatie
heet vorderingsricht. Het vorderingsrecht van de schuldeiser is een subjectief
vermogensrecht.
Drie elementen van een verbintenis:
1. Vorderingsrecht – want de schuldenaar heeft een schuld tegenover schuldeiser.
2. Rechtsvordering – want de schuldenaar is aansprakelijk tegenover schuldeiser.
3. Executierecht – want de schuldenaar moet de executie dulden. (uitwinbaarheid)
Reële executie houdt in dat de schuldeiser buiten de schuldenaar om kan bewerkstelligen
dat hij datgene verkrijgt waarop hij recht heeft. Het recht van de schuldeiser tot verhaal op
het vermogen van de schuldenaar noemen wij verhaalsrecht.
Een vorderingsrecht is een relatief recht, omdat de rechthebbende dit enkel kan handhaven
tegenover een bepaald persoon. (de schuldenaar) Het recht van de schuldeiser wordt relatief
of persoonlijk recht genoemd.
Iemand is draagplichtig indien hij degene is die rechtens uiteindelijk de gevolgen van de
uitwinning in zijn vermogen behoort te voelen. Dit is in beginsel de schuldenaar, maar dit
geldt niet altijd.
Verbintenissen kunnen slechts ontstaan, indien die uit de wet voortvloeit. De uiteindelijke
bron is dus altijd de wet. (6:1)
De rechtsgevolgen van overeenkomsten zijn niet beperkt tot verbintenissen. De wet neemt in
artikel 6:213 de ‘verbintenisscheppende overeenkomst’ tot uitgangspunt.
,Een overeenkomst is een rechtsfeit. Een rechtsfeit is een feit waaraan het objectieve recht
een rechtsgevolg koppelt.
De rechtshandeling is een onderdeel van de categorie rechtsfeit. Kenmerkend voor een
rechtshandeling is dat de menselijke gedraging is gericht op het tot stand brengen van een
rechtsgevolg. Hierbij moet het gaan om een rechtsgevolg dat het objectieve recht toestaat.
Het beoogde rechtsgevolg mag niet in strijd komen met het objectieve recht. Daarnaast moet
de handeling voldoen aan de daarvoor in de wet gesteld vereisten.
Artikel 3:33 geeft de vereisten van een rechtshandeling: een rechtshandeling vereist een op
een rechtsgevolg gerechte wil die zich door een verklaring heeft geopenbaard.
Fietsen, koken of afwassen is geen rechtshandeling.
Het kopen van een stuk brood is wel een rechtshandeling.
Een meerzijdige rechtshandeling vereist de samenwerking van meerdere personen. Zoals
het sluiten van een overeenkomst tussen twee partijen. Artikel 6:217 bepaalt dat een
overeenkomst tot stand komt door een aanbod en aanvaarding daarvan.
Een eenzijdige rechtshandeling wordt door één persoon tot stand gebracht. Voorbeelden zijn
de erkenning van een kind en het opmaken van een testament. (uiterste wilsbeschikking)
Eenzijdige rechtshandelingen zijn te onderscheiden in gerichte en ongerichte
rechtshandelingen. Dus de rechtshandeling is wel/niet gericht tot bepaalde personen. Bij een
gerichte eenzijdige rechtshandeling moet het de persoon(geadresseerde) hebben bereikt,
anders is het niet rechtsgeldig. Bij meerzijdige rechtshandelingen kan er geen sprake zijn
van ongerichtheid, want deze vindt juist steeds tussen bepaalde personen plaats.
Het opstellen van een testament, de aanvaarding of verwerping van een
nalatenschap zijn ongerichte eenzijdige rechtshandelingen.
De opzegging van een huurovereenkomst of arbeidsovereenkomst is een gerichte
eenzijdige rechtshandeling.
Een gerichte rechtshandeling is vernietigbaar en een ongerichte rechtshandeling is
nietig.
Volgens artikel 6:261 is van een wederkerige overeenkomst sprake indien elk van beide
partijen een verbintenis op zich neemt ter verkrijging van de prestatie waartoe de wederpartij
zich daartegenover jegens haar verbindt. Bij een eenzijdige overeenkomst noemt slechts één
van beide partijen een verbintenis op zich. Hier bestaat tegenover de verplichting van die
ene partij geen verplichting van de andere. Schenking is een eenzijdige overeenkomst, maar
wel een meerzijdige rechtshandeling.
Er bestaat ook een onderscheid tussen rechtshandelingen om ‘baat’ (zoals koop, ruil en
huur) en ‘om niet’ (zoals verbruikleen van zaken wanneer de uitlener geen vergoeding heeft
bedongen). Men spreekt van een rechtshandeling om baat wanneer tegenover het verrichten
ervan een voordeel staat. Bij een rechtshandeling ‘om niet’ is daarvan geen sprake.
Bij onrechtmatige daad ontstaat een rechtsgevolg onafhankelijk van de wil. Artikel 6:162
vormt de centrale bepaling. Krachtens lid 1 is degene die tegenover een ander een
onrechtmatige daad pleegt, welke hem kan worden toegerekend, verplicht de schade te
vergoeden die de ander dientengevolge leidt. Het plegen van een onrechtmatige daad is een
rechtsfeit. Het is echter geen rechtshandeling omdat het voor het intreden van het
rechtsgevolg van een OD niet is vereist dat de dader het rechtsgevolg ook heeft beoogd. De
verbintenis tot betaling van de schadevergoeding ontstaat van rechtswege, dus zonder dat
de handelende persoon zijn wil daarop hoeft te hebben gericht.
,Bij een rechtsfeit ‘rechtmatige daad’ blijft de wil buiten beschouwing. Een voorbeeld van een
rechtmatige daad is de onverschuldigde betaling. Hierbij is geen sprake van een
ongeoorloofde gedraging, maar van een gedraging die een subjectief recht heeft doen
ontstaan buiten de wil van de betrokken personen om.
Voor rechtsfeiten die niet bestaan uit een gedraging van één of meer personen, gebruikte de
doctrine de term ‘blote rechtsfeiten’. Voorbeelden:
Het bereiken van de achttienjarige leeftijd
Het overlijden van een persoon
Het zijn van buren
Er zijn 3 manieren waaruit de wet kan voortvloeien dat een bepaald feit een verbintenis doet
ontstaan. (6:1)
1. De wet zelf
2. Bronnen waarnaar de wet verwijst
3. Het stelsel van de wet
Een overeenkomst komt tot stand door het aanbod en de aanvaarding daarvan. (6:217)
Er is sprake van een aanbod wanneer de verklaring de belangrijkste elementen van de
inhoud voor een te sluiten overeenkomst bevat, zodat een eenvoudig ‘ja’ van de wederpartij
voldoende is om de overeenkomst tot stand te doen komen. De inhoud van het aanbod en
aanvaarding wordt bepaald door de wilsvertrouwensleer (3:33 jo 3:35). Een advertentie
waarin staat ‘aantal en prijs nader overeen te komen’ is te vaag om als een aanbod aan te
merken.
Hofland/Hennis, in dit arrest bepaalde de Hoge Raad dat een advertentie waarin een
individueel bepaalde zaak voor een bepaalde prijs te koop wordt aangeboden, zich in
beginsel niet ertoe leent door eventuele gegadigden ander te worden opgevat dan als
een uitnodiging om in onderhandeling te treden, waarbij niet alleen de prijs en
eventuele verdere voorwaarden van de koop, maar ook de persoon van de
gegadigde van belang kunnen zijn.
Artikel 6:219 lid 1 gaat ervan uit dat een aanbod herroepelijk is, tenzij uit het aanbod zijn
onherroepelijkheid volgt. De aanbieder kan een herroepelijk aanbod zijn werking ontnemen
door er op tijd op terug te komen. Door het aanbod tijdig te herroepen, vervalt het. Uit lid 2
volgt dat herroeping niet meer mogelijk is nadat het aanbod is aanvaard. Het is evenmin
herroepelijk indien al een tot aanvaarding strekkende mededeling is verzonden. Lid 3 ziet op
een zogenaamd ‘optiebeding’, waarbij één van de partijen het recht (de optie) krijgt een
bepaalde overeenkomst te sluiten. Het optiebeding staat gelijk met een onherroepelijk
aanbod, dus de wederpartij kan de optie niet eenzijdig terugtrekken.
Een advertentie waarin een bepaalde zaak ‘vrijblijvend’ te koop wordt aangeboden, is in het
algemeen geen aanbod, maar een uitnodiging om in onderhandelingen te treden. Op grond
van artikel 6:219 lid 2 kan de aanbieder die zijn aanbieding vrijblijvend heeft gedaan na de
aanvaarding nog op zijn aanbod terugkomen, door haar onverwijld te herroepen. In dat geval
is ondanks de aanvaarding toch geen overeenkomst tot stand gekomen. Onverwijld betekent
zonder vertraging.
Een aanbod vervalt op de volgende manieren:
1. De aanbieder kan in het aanbod een tijdsbepaling opnemen, waardoor het komt te
vervallen wanneer het niet tijdig is aanvaard.
2. Artikel 6:221 lid 1 maakt een verschil tussen een mondeling en schriftelijke aanbod.
Een schriftelijk aanbod vervalt pas als het niet binnen een redelijke tijd wordt
aanvaard. Een mondeling aanbod vervalt wanneer het niet direct wordt aanvaard.
Wie een mondeling aanbod niet onmiddellijk wil aanvaarden, kan om bedenktijd
vragen.
, 3. Artikel 6:221 lid 2 betreft de regel dat een aanbod vervalt indien het wordt verworpen.
4. Een aanbod kan ook door herroeping vervallen. (6:219)
Een aanbod vervalt niet door de dood of het verlies van handelingsonbekwaamheid van één
van de partijen, dit volgt uit artikel 6:222. Dit betekent dat bij aanvaarding daarvan de
erfgenamen na de dood van de aanbieder of de curator het aanbod in stand moet houden.
Hetzelfde geldt indien de aanbieder na het aanbod als gevolg van een bewind zijn
bevoegdheid kwijtraakt deze overeenkomst aan te gaan.
De aanvaarding bestaat uit de verklaring van de wederpartij dat zij het aan haar gedane
aanbod aanvaardt. Het is het ‘ja’ op het aanbod. De aanvaarding moet in overeenstemming
zijn met de inhoud van het aanbod (6:225) en zij dient te zijn gedaan op een moment dat het
aanbod nog van kracht was. (6:221) De aanvaarding is tot een aanbieder gerichte
wilsverklaring. In beginsel kan de verklaring in iedere vorm geschieden. (3:37) Op grond van
artikel 3:37 lid 3 heeft de verklaring pas werking indien de verklaring de persoon heeft bereikt
tot wie zij is gericht. De wetgever heeft gekozen voor de genuanceerde ontvangsttheorie. De
hoofdregel is dat de verklaring pas werking heeft wanneer het is ontvangen door de ander.
Nuancerend omdat de verklaring ook haar werking heeft indien het niet/niet tijdig is
ontvangen, maar dit voor risico komt van de geadresseerde. Dit is het geval indien de
belemmering een gevolg is van:
1. Een handeling van de geadresseerde zelf
2. Een handeling van personen voor wie hij aansprakelijk is
3. Omstandigheden die zijn persoon betreffen en rechtvaardigen dat hij het nadeel
draagt
In deze drie gevallen wordt de overeenkomst op grond van artikel 6:224 geacht tot stand te
zijn gekomen op het tijdstip waarop de verklaring zou zijn ontvangen zonder de storende
omstandigheid.
Artikel 6:223 lid 1: de aanvaarding bereikt de aanbieder weliswaar te laat, maar de aanbieder
hecht veel waarde aan het ontstaan van de overeenkomst en deelt daarom ‘onverwijld’ aan
de acceptant mee, dat hij de aanvaarding beschouwt als wel tijdig gedaan. In dat geval is de
overeenkomst toch tot stand gekomen, ondanks de late aanvaarding.
Artikel 6:223 lid 2: de aanbieder begrijpt of behoort te begrijpen dat het de acceptant niet
duidelijk was dat hij te laat heeft aanvaard. De aanvaarding geldt in dit geval als tijdig
gedaan, maar de aanbieder heeft de keuze om haar niettemin te beschouwen als te laat
gedaan en het aanbod dus als vervallen. Dat dient hij dan onverwijld aan de acceptant mee
te doelen, als hij dit niet doet dan komt de overeenkomst tot stand.
Bunde/Erckens: Er was in het geheel geen overeenkomst tot stand gekomen, omdat er
tussen de partijen een misverstand was ontstaan over het contract.
“Indien partijen die een overeenkomst wensen te sluiten, daarin een voor misverstand
vatbare uitdrukking bezigen, die zij elk in verschillende zin hebben opgevat, het antwoord op
de vraag of al of niet een overeenkomst tot stand is gekomen, in beginsel afhangt van wat
beide partijen over en weer hebben verklaard en uit elkaars verklaringen en gedragingen,
overeenkomstig de zin die zij daaraan in de gegeven omstandigheden redelijkerwijze
mochten toekennen hebben afgeleid”
Daarbij geeft de Hoge Raad vier criteria:
a of de betekenis waarin de ene partij de uitdrukking heeft opgevat meer voor de hand lag
dan die waarin de ander haar heeft opgevat;
b of, indien deze uitdrukking een vaststaande technische betekenis heeft, de partij die van
deze betekenis is uitgegaan, mocht verwachten dat ook de andere partij deze betekenis zou
kennen;
c of de andere partij zich had voorzien van deskundige bijstand en de wederpartij mocht