HC1 Inleiding beschrijvende statstei
Verschillende soorten onderzoei
Kwalitatef Kwanttatef
Open vraagstelling Gerichte vraagstelling
Veel gegevens Veel cijfers
Methodes: Interview, vragenlijst, meningen Methodes: Metngen, vragenlijst
Minder gestructureerd Gestructureerd
Perceptes Statstsche bewerking
Beschrijvende benadering
Eigenschappen voor een goed onderzoei:
- Objectveerbaarheid
- Reproduceerbaarheid
- Systematek
- Haalbaarheid
Prevalente: Het aantal ziektegevallen op een bepaald tjdstp of de mate waarin een ziekte voorkomt
in een bepaalde populate.
- Formule: Aantal mensen/aantal ziektegevallen
- Bijvoorbeeld: De prevalente van hart- en vaatziekten bij mannen is 20%
Incidente: Aantal nieuwe ziektegevallen in een bepaalde tjdsperiode in een bepaalde groep.
- Formule: Het aantal nieuwe ziektegevallen/een bepaalde populate in de betrefende periode
- Bijvoorbeeld: De incidente op het krijgen van kanker is 1 op de 500
P: Patiënt of populate
I: Intervente
C: Controle
O: Resultaat
Beschrijvende statstei: 2 bewerkingen zijn mogelijk
1. Ordening
2. Reducte
Onafhanielijie variabele: De variabele die de uitkomst beïnvloed of waarop de uitkomst gebaseerd
is, bijvoorbeeld leefijd of geslacht. Dit kun je niet beïnvloeden. Deze onafankelijke variabele wordt
door de onderzoeker gekozen.
Afhanielijie variabele: De variabele waarover men de voorspelling doet. Wat het efect is van de
onafankelijke variabele op de gemeten variabele. Afankelijk kun je beïnvloeden.
Onafankelijk staat altjd op de X-as
Wil je bijvoorbeeld het efect voorspellen van het opleidingsniveau en inkomen, dan is
opleidingsniveau de onafankelijke variabele (oorzaak) en het inkomen de afankelijke variabele
(gevolg)
,Meetniveau’s:
1. Nominaal: Niet rangschikbaar, bijvoorbeeld haarkleur, oogkleur, auto die je rijd, woonplaats
- Dichotoom: Vorm van nominaal niveau, bestaat slechts uit twee categorieiën, bijvoorbeeld
man/vrouw
2. Ordinaal: Zit een rangorde in, bijvoorbeeld opleidingsniveau
3. Metrisch (interval en ratoo: Bijvoorbeeld lichaamslengte
- Interval: GEEN nulpunt, dus temperatuur en IQ. Je kunt niet zeggen dat het bij 20° twee
keer zo warm is als bij 10°, al wordt dit wel eens gezegd. De verhouding is niet betekenisvol.
- Rato: Aantal arbeidsuren, inkomen in euro’s, gewicht in grammen of leefijd in jaren.
Beziten een natuurlijk nulpunt. Iemand van 30 jaar is bijvoorbeeld 3 keer zo oud als iemand
van 10.
HC2 Betrouwbaarheid, validiteit en onderzoeisdesigns
A: Betrouwbaar, niet valide
B: Niet betrouwbaar, wel valide
C: Niet betrouwbaar, niet valide
D: Betrouwbaar en valide
Nauwieurig: Zo weinig mogelijk spreiding, heef te maken met consistente, stabiliteit
Betrouwbaar
Zuiver: Gaat over de inhoud van de uitkomst. Voldoet deze uitkomst aan je verwachtngen? Een
onzuivere schater geef dus systematsch een verkeerde waarde.
Voorbeeld: Onderzoek naar de relate BMI en bloeddruk wordt gedaan bij een groep gezonde
mensen en hartpatiënten. Conclusie: Hartpatiënten hebben een hogere BMI dan gezonde
proefpersonen. Er is een probleem met de:
A. Interne validiteit
B. Begrips validiteit
Klinimetrie: Beoordelen van meetnstrumenten op betrouwbaarheid, validiteit en responsiviteit
Methodologie: Beoordelen van de onderzoeksopzet
Kwaliteit van een meetnstrument:
1. Reproduceerbaarheid: Geven bij herhaling van dezelfde metng dezelfde resultaten?
2. Betrouwbaarheid: Toevallige fouten, test-hertest Handig weer te geven in Scaterplot
- Externe consistente:
- Intrabeoordelaarsbetrouwbaarheid: Binnen dezelfde persoon, zelf 2 keer scoren
- Interbeoordelaarsbetrouwbaarheid: Tussen twee personen
- Interne consistente:
- Homogeniteit van een vragenlijst: Meten we wat we willen meten?
3. Validiteit:
- Interne validiteit: Geldigheid van resultaten
- Externe validiteit: Generaliseerbaarheid van de resultaten
, N= Het aantal proefpersonen
Kijiend naar Vorm van betrouwbaarheid Beteienis
Resultaten = externe Herhaalbaarheid De mate waarin eenzelfde metng
betrouwbaarheid dezelfde resultaten oplevert
Opzet en uitvoering = interne Interne consistente Samenhang tussen items tot
betrouwbaarheid dezelfde ‘schaal’ behoren
Intrabeoordelaarsbetrouwbaarhei Overeenkomst tussen de uitkomsten
d van dezelfde metngen, uitgevoerd
door dezelfde beoordelaar
Interbeoordelaarsbetrouwbaarhei Overeenkomst tussen de uitkomsten
d van dezelfde metngen bij meerdere
beoordelaars
Validiteit (systematsche fouteno:
- Meet het instrument wat het beoogt te meten?
- Vergelijking met de ‘gouden standaard’
- Systematsche fouten (Bias)
- Niet-systematsche fouten
Onderzoeisubject: Mens, dier of lichaamsmateriaal
Tijdsaspecten: Transversaal, longitudinaal, prospectef, retrospectef
Mate waarin de onderzoeier ‘manipuleert’: Observatoneel, experimenteel
Steeiproef:
- Populate: Domein van je onderzoek waarover je uitspraken wilt doen
- Kenmerken van een steekproef:
- Representatef
- Aselectef, selectef of ad random
- Stratifcate: Deelpopulates, bijvoorbeeld leefijd, geslacht of opleidingsniveau
Onderzoeisvormen:
1. N=1 design: Case-report. Beschrijven van één case (patiënt) of bijzondere
gebeurtenis/behandeling. Minimaal 2 meetmomenten.
- Doel: Beschrijven van opvallende situates. Hierdoor mogelijkheid van hypothese vorming
- Basismodel A-B design. Variantes zijn A-B-A, A-B-A-B, A-B
2. Patënt-controle onderzoei: Case-control. Groep patiënten met ziekte vormt het uitgangspunt.
Hierbij wordt een referentegroep zonder de ziekte gezocht en wordt teruggekeken in de tjd
(retrospectef) om kenmerken vast te stellen voorafgaande aan de ziekte
- Doel: Zoeken naar causale relates tussen ziekte en factoren die betrekking hebben op het
vóórkomen van deze ziekte Risicofactoren
3. Cohort onderzoei: Een follow-up study (prospectef)
- Doel: Richt zicht op het zoeken naar causale relates tussen ziekte en factoren die
betrekking hebben op het vóórkomen van deze ziekte. De kans op ontstaan kan hierdoor
bepaald worden.
- Voorbeelden van een cohortonderzoek zijn:
- Efect van roken op je gebit
- Alcoholgebruik op breinontwikkeling bij jongeren
- Voeding en kanker
- Overgewicht en hart- en vaatziekten