College 2 – Verdragen & Decentralisatie
Inhoud
College 2 – Verdragen & Decentralisate................................................................................................1
2.1A Verdragen – Bestuur buitenlandse betrekkingen.......................................................................2
2.1B Verdragen – Aangelegenheid van het Koninkrijk........................................................................2
2.1C Verdragen – Totstandkoming en bekendmaking........................................................................3
2.1D Verdragen – Dualisme en monisme...........................................................................................4
2.1E Verdragen – Verhouding ‘gewoon’ verdrag – natonaal recht....................................................5
2.1F Verdragen – Verhouding EU-recht – natonaal recht..................................................................7
2.2A Decentralisate – Algemene begrippen......................................................................................7
2.2B Decentralisate – egeringsvorm gemeente (en provincie)........................................................9
2.2C Decentralisate – Samenstelling ambten gemeente...................................................................9
2.2D Decentralisate – Bevoegdheden ambten gemeente...............................................................11
2.2E Decentralisate – Controle en toezicht......................................................................................14
Jurisprudente.......................................................................................................................................17
1. H 30 mei 1986, NJ 1986, 688 (Stakingsrecht).............................................................................17
2. H 10 oktober 2014, NJ 2015, 12 ( ookverbod)...........................................................................17
3. HvJ EG 5 februari 1963, BNB 1964, 134 (Van Gend & Loos)..........................................................18
4. HvJ EG 15 juli 1964, AA XIV, 155 (Costa – ENEL)...........................................................................18
5. H 2 november 2004, NJ 2005, 80 ( ustjden)............................................................................19
6. Pres. b. Utrecht 3 april 1997, KG 1997, 276 (Loenense woonschepenverordening)...................19
7. H 4 maart 1952, NJ 1952, 365 (Emmense baliekluivers).............................................................20
8. H 13 februari 1922, NJ 1922, 473 (Wilnisser visser)....................................................................20
9. CBB 21 januari 2009, AB 2009, 58 (Winkeltjden osendaal)........................................................21
10. AB vS 14 december 2016, AB 2017, 148 (Vuurwerkverbod Hilversum).....................................21
11. H 11 maart 2008, NJ 2008, 208 (Gebiedsverbod oterdam)...................................................22
12. AB vS 2 december 2015, AB 2016, 73 (Diesel)...........................................................................22
13. EH M 7 maart 2013, 15598/08 (Ostendorf v. Duitsland)...........................................................22
1|Staatsrecht HC 2
,Onderwerpen
1. Verdragen 2. Decentralisate
A Bestuur buitenlandse betrekkingen Algemene begrippen
B Aangelegenheid van het Koninkrijk egeringsvorm
C Totstandkoming en bekendmaking Samenstelling ambten gemeente
D Dualisme en monisme Bevoegdheden ambten gemeente
E Verhouding ‘gewoon’ verdrag – natonaal recht Controle/Toezicht
F Verhouding EU-recht – natonaal recht
Het is niet zo dat verdragen en decentralisate echt veel met elkaar te maken hebben. Het
wordt gewoon toevallig in deze volgorde behandeld. Verdragen gaan boven de rijksoverheid
en decentralisate zit er juist onder.
2.1A Verdragen – Bestuur buitenlandse betrekkingen
Deze vind je in art. 90-96 GW. In feite gaat het bij bestuur van buitenlandse betrekkingen om
een bevoegdheid van de regering, de regering bestuurt immers. Dit valt af te leiden uit art.
90 GW: De regering bevordert de ontwikkeling van de internatonale rechtsorde, en uit art.
91 GW waaruit blijkt dat de Staten-Generaal pas helemaal aan het einde van het proces een
rol speelt als een soort controlemechanisme; goedkeuring SG is laatste fase. Het sluiten van
en onderhandelen over verdragen is een taak van de regering.
Art. 91 GW bouwt dus voort op art. 90 GW.
In art. 96 GW zien we enigszins hetzelfde voor oorlogsverklaringen: ondanks dat het niet
expliciet staat vermeld, kan je eruit afeiden dat de regering de bevoegdheid heef
oorlogsverklaringen te maken en de SG dit goedkeurt. Dit volgt (met een beetje goede wil)
uit art. 90, 42 en 45:3 GW. In de doctrine, de Kamer en in de regering wordt aangenomen
dat uit die artkelen voortvloeit dat oorlog verklaren een bevoegdheid is van de regering.
Art. 42 GW: egering = Koning + Ministers
Art. 45 lid 3 GW: Ministerraad besluit/bevordert eenheid van regeringsbeleid
Art. 90 GW: egering bevordert ontwikkeling van internatonale rechtsorde
Hoofdgedachte is dus: Regering regeert, SG controleert.
Buitenlands beleid kan zijn:
Multlateraal = met meerdere landen
Bilateraal = twee landen betrokken
De minister van Buitenlandse Zaken is verantwoordelijk voor dit beleid.
2.1B Verdragen – Aangelegenheid van het Koninkrijk
Omdat verdragen niet alleen Nederland kunnen aangaan maar ook de overzeese eilanden
Sint Maarten, Aruba en Curaçao, vindt je ook een aantal bepalingen over verdragen in het
Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden (Statuut). In het Statuut wordt expliciet
vermeld dat het Statuut boven de Grondwet staat (art. 5:2 Statuut). In art. 3:1 aanhef en sub
b staat dat de buitenlandse betrekkingen onder de aangelegenheden van het Koninkrijk
vallen. De consequente hiervan is dat verdragen ook de overzeese gebieden kunnen raken
(art. 11:3 Statuut). Dus als de overzeese gebieden een groot belang hebben bij dat verdrag,
zijn ze daardoor geraakt en moeten ze dus op een of andere manier betrokken worden bij de
totstandkoming van dat verdrag.
2|Staatsrecht HC 2
, Hoe dat moet staat in art. 27 Statuut: als het verdrag hen (St. Maarten, Curaçao en
Aruba) raakt, moeten zij in een zo vroeg mogelijk stadium betrokken worden in de
voorbereiding van de overeenkomst.
NB: Statuut praat over overeenkomsten en Koning i.p.v. over verdragen en regering. Dat
komt omdat het Statuut uit 1954 komt en de hele terminologie met verdragen en regering
staat pas in de Grondwet sinds 1983. Omdat het Statuut hoger staat dan de Grondwet hoef
de bewoording niet overgenomen te worden.
2.1C Verdragen – Totstandkoming en bekendmaking
De belangrijkste regels hierover vind je in art. 91; 95 GW en in de ijkswet Goedkeuring en
Bekendmaking Verdragen ( wGBV). Dat het een rijkswet is, houdt in dat de overzeese
gebieden er ook bij zijn betrokken waaruit je kan afeiden dat het maken en sluiten van
verdragen een zaak is van het hele Koninkrijk en niet alleen van Nederland.
Stappen van totstandkoming en bekendmaking:
Onderhandelingen
Onderhandelen op internatonaal niveau door regeringsvertegenwoordigers.
Sluitng verdrag
Vervolgens wordt verdrag gesloten tussen de betrokken partjen/landen. Het sluiten
van een verdrag is in feite het vaststellen van de verdragsinhoud. Vervolgens wordt het
verdrag ondertekend en de datum van ondertekening geldt dan als de datum van de
sluitng van het verdrag.
Goedkeuring
De inhoud staat dus vast, hier kan de Staten-Generaal niks meer aan veranderen. Wel
moeten ze op grond van art. 91 GW goedkeuring geven, maar de laatste zin van lid 1
maakt duidelijk dat de wet de gevallen bepaalt waarin geen goedkeuring is vereist. In
zulke gevallen moet wel alsnog kennisgeving gedaan worden aan de SG (art. 13:1
wGBV).
In art. 7 wGBV staat wanneer geen goedkeuring vereist is. Let hierbij goed op de
aanhef, waaruit blijkt dat verdragen altjd goedkeuring behoeven wanneer deze
afwijken van de Grondwet. Ook uit art. 91:3 GW blijkt dat als verdragsbepalingen
afwijken van de Grondwet, altjd uitdrukkelijke goedkeuring is vereist. Uit art. 6:2
wGBV valt af te leiden dat de regering bepaalt wanneer van zo’n afwijking sprake is
door dat erbij te zeten in het voorstel van de goedkeuringswet. De regering heef dus
het initatef, echter heef de Staten-Generaal wel het laatste woord indien zij vinden
dat de regering onterecht bepaalt dat er geen sprake is van afwijking. Zij kunnen de
goedkeuringswet met een gewone meerderheid amenderen door te zeggen dit wijkt
wel/niet af van de Grondwet.
Met afwijken wordt wel beoogd dat het afwijkt van een specifeke bepaling uit de
Grondwet. Van der Pot zegt: Een verdrag moet dan een rechtsgevolg beogen, welke de
Grondwet niet toestaat. Zo’n expliciete afwijking waardoor de procedure van art. 91:3
GW in gang wordt gezet, is slechts 3 keer voorgekomen.
In art. 2, 3, 4 en 5 wGBV staat hoe het zit wanneer wel goedkeuring vereist is. Art. 2
zegt dat als de regering verdragen wil sluiten ze z.s.m. bij de SG goedkeuring moeten
3|Staatsrecht HC 2